ECLI:NL:CRVB:2012:BY6623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2280 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 16 mei 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn had overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek had op 13 februari 2009 het recht op bijstand opgeschort, omdat appellante niet de benodigde informatie had verstrekt. Appellante kreeg de kans om deze gegevens voor 20 februari 2009 alsnog aan te leveren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn te overleggen. De argumentatie van appellante, dat zij vanwege de ziekenhuisopname van haar zoon niet in staat was om de documenten te verzamelen, werd door de Raad verworpen. De ziekenhuisopname duurde slechts vijf dagen, en de Raad oordeelde dat appellante in staat had moeten zijn om de gevraagde informatie voor of na deze periode te overleggen of om uitstel te vragen.

De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, omdat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan. Appellante had niet aangetoond dat de intrekking zou leiden tot onacceptabele financiële of sociale consequenties. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

11/2280 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 maart 2011, 10/861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 13 november 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 16 mei 2006, met uitzondering van enkele korte periodes, bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij brief van 28 januari 2009 heeft een medewerker van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Laarbeek appellante verzocht om voor 13 februari 2009 rekeningafschriften van drie bankrekeningen over een aantal periodes over te leggen. Daarnaast is verzocht om bewijs van de openingsdatum van de rekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer]. Voor een specificatie van de gevraagde gegevens wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 13 februari 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juli 2009, heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 13 februari 2009 opgeschort, op de grond dat appellante de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Appellante is daarbij in de gelegenheid gesteld om voor
20 februari 2009 de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Tegen het besluit van 22 juli 2009 heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.3. Bij besluit van 3 april 2009 heeft het college, voor zover van belang, de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 13 februari 2009 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Bij besluit van 2 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.2. De door het college bij het opschortingsbesluit aan appellante gevraagde rekeningafschriften en bewijsstuk zijn gegevens die onmiskenbaar van belang zijn voor de verlening van bijstand. Vaststaat dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft overgelegd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de gestelde hersteltermijn over die gegevens heeft kunnen beschikken. Het betoog van appellante dat zij ten tijde van het opschortingsbesluit 24 uur per dag bij haar zoon heeft verbleven, die in het ziekenhuis was opgenomen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ziekenhuisopname van de zoon van appellante niet langer dan vijf dagen heeft geduurd en appellante in staat moet zijn geweest om voor of na deze ziekenhuisopname de gevraagde stukken over te leggen dan wel het college om uitstel te verzoeken. Appellante kan dan ook een verwijt worden gemaakt van het niet binnen de gestelde termijn overleggen van de gevraagde gegevens.
4.3. Uit wat onder 4.2 is overwogen volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Op grond van de door het college gehanteerde beleidsregels ziet het college, voor zover van belang, af van intrekking van bijstand indien dit zou leiden tot onacceptabele financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of diens gezin. Appellante heeft gesteld dat zij zich in een schuldensituatie bevindt en dat zij met vele gezondheidsproblemen kampt, maar zij heeft niet, met stukken onderbouwd, aannemelijk gemaakt dat de intrekking heeft geleid tot onacceptabele consequenties als hiervoor bedoeld.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Hillen en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Sahin
HD