ECLI:NL:CRVB:2012:BY6594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1968 WWB + 11/1969 WWB + 11/1970 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering voorschot bij niet-wonen op opgegeven adres

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, die op 1 juni 2009 inging. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellant zijn hoofdverblijf niet had op het door hem opgegeven adres. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksbevindingen, ondanks de summiere rapportage, voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. Appellant had als mantelzorger veel tijd doorgebracht bij een andere persoon, maar dit betekende niet dat hij zijn hoofdverblijf daar had. De Raad benadrukt dat het van essentieel belang is dat een aanvrager van bijstand correcte informatie over zijn woonadres verstrekt.

Daarnaast werd de aanvraag om bijstand van 10 augustus 2009 afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren ten opzichte van de situatie bij de intrekking van de bijstand. Het college was bevoegd om het voorschot van € 230,-- terug te vorderen, omdat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank had eerder de beslissing van het college bevestigd, maar appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan op 18 december 2012 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

11/1968 WWB, 11/1969 WWB, 11/1970 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2011, 09/2923, 09/3028 en 10/213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
Datum uitspraak: 18 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2012. Voor appellant is mr. Mes verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 17 juli 2009 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2009 ingetrokken op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat appellant zijn hoofdverblijf niet heeft op het door hem opgegeven adres, [adres] te [woonplaats]. Bij besluit van 13 oktober 2009 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.3. Op 10 augustus 2009 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college aan appellant een voorschot van € 230,-- verleend. Bij besluit van 11 september 2009 heeft het college de aanvraag van 10 augustus 2009 afgewezen op de grond dat de feitelijke woonsituatie niet is gewijzigd. Bij besluit van 27 oktober 2009 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college het verleende voorschot van € 230,-- van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 24 november 2009 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.5. Op 22 oktober 2009 heeft appellant opnieuw om bijstand gevraagd. Bij besluit van
10 november 2009 heeft het college besloten appellant met ingang van 1 september 2009 algemene bijstand te verlenen. Tevens heeft het college bij besluit van 5 november 2009 aan appellant leenbijstand verstrekt, onder meer om zijn woning bewoonbaar te maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en, onder wijziging van de wettelijke grondslag, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten en de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond zijn verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De intrekking van de bijstand met ingang van 1 juni 2009
4.1. Appellant stelt dat hij zijn hoofdverblijf wel had op het door hem opgegeven adres. Hij heeft hiertoe, samengevat, aangevoerd dat hij als mantelzorger voor E. [L.] veel bij haar verbleef, maar daarmee zijn hoofdverblijf niet heeft opgegeven, en dat bij [L.] ook geen ruimte voor hem was om daar te verblijven.
4.2. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3. Uit de rapportage van 26 juni 2009 blijkt het volgende. De woning van appellant was sinds 9 november 2004 afgesloten van gas en elektra. Het waterverbruik was in de jaren voorafgaand aan de intrekking nog geen 1 m³ per jaar geweest. Bij het op 25 mei 2009 afgelegde huisbezoek is vastgesteld dat de woning kaal was, er nauwelijks huisraad aanwezig was, de keukenkastjes vrijwel leeg waren en geen administratie of persoonlijke verzorgingsspullen aanwezig waren. Een buurtbewoner heeft verklaard dat het huis al vijftien jaar leeg staat. Appellant heeft verklaard dat hij de laatste tijd [L.] veel helpt en daar ook blijft slapen. Deze onderzoeksbevindingen in onderling verband bezien rechtvaardigen de conclusie dat appellant ten tijde van belang zijn woonadres niet had op het door hem opgegeven adres.
4.4. Appellant stelt dat de rapportage van 26 juni 2009 niet volledig betrouwbaar is, omdat deze ruim vier weken na het huisbezoek op 25 mei 2009 is opgemaakt. Volgens hem is wat op papier is gezet heel summier, lag zijn administratie deels wel in de woning en kan daarom op grond van de gestelde afwezigheid van administratie niet worden geconcludeerd dat hij daar zijn hoofdverblijf niet had.
4.5. Appellant moet worden toegegeven dat de rapportage ten aanzien van het huisbezoek laat is opgemaakt en summier is. Dit betekent echter niet dat de gerapporteerde bevindingen van het huisbezoek ten onrechte aan de besluitvorming mede ten grondslag zijn gelegd. De juistheid van de bevindingen is immers niet bestreden, met uitzondering van de bevindingen over de administratie. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat (een deel van) de administratie wel in de woning aanwezig is geweest, leidt dit, gelet op de overige onderzoeksbevindingen, niet tot een andere conclusie dan in 4.3 is getrokken.
4.6. De stelling van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij over het waterverbruik tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, kan niet worden onderschreven. Appellant heeft immers tijdens het huisbezoek op 25 mei 2009 aanvankelijk verklaard dat hij iedere dag een koude douche neemt en, na confrontatie met het zeer lage waterverbruik, vervolgens verklaard dat hij alleen water gebruikt voor het aanmaken van siroop en toiletbezoek.
4.7. Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het college bevoegd was tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 juni 2009.
De afwijzing van de aanvraag van 10 augustus 2009
4.8. Indien periodieke bijstand is ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.9. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant hierin niet is geslaagd, nu appellant heeft gesteld dat de situatie ten tijde van de aanvraag gelijk was aan de situatie ten tijde van de intrekking van de bijstand. Dit betekent dat de aanvraag van 10 augustus 2009 terecht is afgewezen.
De terugvordering van het voorschot
4.10. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB kan het college de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
4.11. Nu de aanvraag van 10 augustus 2009 terecht is afgewezen, was het college bevoegd het bij besluit van 11 augustus 2009 verleende voorschot terug te vorderen.
4.12. Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.J.M. Crombach
TM