ECLI:NL:CRVB:2012:BY6557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3294 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens niet vast te stellen recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 mei 2012, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer werd bevestigd. Appellant, A. te B., had op 15 juni 2011 een aanvraag om algemene bijstand ingediend, maar het college had deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd. Het college had de aanvraag over de periode van 8 april 2011 tot 15 juni 2011 afgewezen en de aanvraag voor de periode van 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 niet in behandeling genomen. Na bezwaar van appellant heeft het college het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de buiten behandeling stelling gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht inhoudelijk op de aanvraag had beslist in plaats van een nieuw primair besluit te nemen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de beslissing op bezwaar correct was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

12/3294 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 mei 2012, 12/32 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. S.T. Dieters zich als opvolgend gemachtigde voor appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Voor appellant is verschenen mr. Dieters. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Takens.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 15 juni 2011 gemeld voor het indienen van een aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vervolgens op 31 juli 2011 een aanvraag ingediend met als beoogde ingangsdatum 8 april 2011.
1.2. Bij brief van 25 juli 2011 heeft het college appellant meegedeeld dat hij een aantal belangrijke gegevens nog niet heeft ingeleverd en hem verzocht die gegevens uiterlijk een week na verzenddatum van deze brief bij het college in te leveren. Daarbij heeft het college appellant erop gewezen dat het zijn aanvraag niet in behandeling neemt, indien hij de informatie niet of niet volledig levert.
1.3. Bij besluit van 15 september 2011 heeft het college de aanvraag van appellant over de periode 8 april 2011 tot 15 juni 2011 afgewezen en over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 niet in behandeling genomen omdat appellant niet heeft voldaan aan de in de brief van 25 juli 2011 geboden hersteltermijn.
2. Bij besluit van 14 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van de uitkering over de periode 8 april 2011 tot 15 juni 2011 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de buiten behandeling stelling van de aanvraag over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 heeft het college gegrond verklaard omdat de aanvraag niet binnen de in artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde termijn van vier weken buiten behandeling was gesteld. Vervolgens heeft het college de aanvraag om bijstand over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 afgewezen omdat het recht niet kon worden vastgesteld.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college in bezwaar, na het gegrond verklaren van het bezwaar tegen de buiten behandeling stelling van de aanvraag om bijstand over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011, terecht een inhoudelijk besluit heeft genomen in plaats van een nieuw primair besluit. De rechtbank heeft daarbij onder meer gewezen op de uitspraak van de Raad van 24 juni 2008, LJN BD5641. Het aldus genomen inhoudelijk besluit is een beslissing op bezwaar omdat, met herroeping van het besluit tot buiten behandeling stelling en het nemen van een vervangend besluit op dat verzoek met toepassing van 7:11, tweede lid, van de Awb, is voldaan aan de eis dat het als resultaat van de heroverweging kan worden beschouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant handhaaft zijn standpunt dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb door bij de beslissing op bezwaar inhoudelijk op zijn aanvraag over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 te beslissen, en niet bij een nieuw primair besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat het college het besluit om de aanvraag over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 niet te behandelen, niet overeenkomstig artikel 4:5, vierde lid, van de Awb heeft bekendgemaakt binnen vier weken nadat de hersteltermijn ongebruikt was verstreken. Om die reden heeft het college bij het bestreden besluit in zoverre het bezwaar van appellant gegrond verklaard en alsnog een inhoudelijke beslissing op de aanvraag genomen.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, dat het college terecht bij de beslissing op bezwaar alsnog inhoudelijk op de aanvraag over de periode 15 juni 2011 tot en met 15 september 2011 heeft beslist. Hij voegt daaraan toe dat, zoals ook het college terecht in zijn verweerschrift opmerkt, in de door appellant in het hoger beroepschrift genoemde uitspraken, waar een soortgelijke situatie aan de orde was, staat dat een inhoudelijke beslissing op de aanvraag was aangewezen, maar niet dat dit had moeten gebeuren door middel van een primair besluit.
4.3. Uit hetgeen in 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en C.G. Kasdorp en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.M. Tason Avila
IJ