ECLI:NL:CRVB:2012:BY6536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bijstandsverlening in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Dit besluit was gebaseerd op een brief van 13 juli 2010, waarin het college de appellant meedeelde dat hij niet langer dan vier weken met behoud van uitkering in het buitenland mocht verblijven. De Raad oordeelde dat deze brief niet zelfstandig op rechtsgevolg was gericht, waardoor het bezwaar van de appellant niet ontvankelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant had aangevoerd dat het onredelijk zou zijn om zijn bijstand te stoppen tijdens zijn verblijf in het buitenland, maar de Raad oordeelde dat rechtsgevolgen pas kunnen intreden na een nadere afweging door het bestuursorgaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.