ECLI:NL:CRVB:2012:BY6460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4068 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, die zich ziek meldde op 14 december 2009, een Ziektewet-uitkering ontvangen. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 23 augustus 2010, werd appellant geschikt geacht voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 30 augustus 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond. De rechtbank Almelo heeft de aangevallen uitspraak op 25 mei 2011 eveneens ongegrond verklaard, waarbij de bevindingen van de verzekeringsartsen als leidend werden beschouwd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen en dat de functies die in het kader van de WIA-beoordeling zijn genoemd, niet geschikt voor hem zijn. Hij heeft ook gewezen op zijn WSW-indicatie, die volgens hem niet voldoende in de beoordeling is meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen medische beperkingen waren die appellant belemmerden in zijn arbeid. De Raad bevestigt dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts de beëindiging van de uitkering kunnen dragen.

De Raad concludeert dat de stelling van appellant over zijn WSW-indicatie niet de waarde heeft die hij eraan toekent, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn die zijn standpunt onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4068 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 mei 2011, 10/1328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ph.C. Kleyn van Willigen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 november 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 14 december 2009, ziek gemeld met rug-, oog- en psychische klachten. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 14 december 2009. Appellant is op 23 augustus 2010 door een verzekeringsarts onderzocht en per 30 augustus 2010 geschikt geacht in de zin van de ZW tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 23 augustus 2010 is de ZW-uitkering van appellant beëindigd per
30 augustus 2010.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 augustus 2010. Bij besluit van 17 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten grondslag van 12 november 2010.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en daarbij - kort samengevat - betekenis toegekend aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft in de door appellant in beroep overgelegde medische stukken geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zienswijze van de verzekeringsartsen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen en heeft daartoe gewezen op de door hem overgelegde informatie van zijn huisarts en zijn behandelend psycholoog. De functies die geduid zijn in het kader van de WIA-beoordeling zijn volgens appellant allen niet geschikt vanwege het aspect “samenwerken” dat in de functies voorkomt en waartoe appellant meent niet in staat te zijn als gevolg van zijn beperkingen. Verder is door appellant benadrukt dat hij een WSW-indicatie heeft en dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden in deze zaak. Tot slot is informatie ingezonden van de psycholoog waar appellant sinds 8 december 2011 onder behandeling is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt volstaan met te verwijzen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. In de situatie van appellant geldt als “zijn arbeid” tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling per 2 maart 2009 genoemde (en in de bezwaarfase bijgeduide) functies.
4.3. Ter beoordeling staat de vraag of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd dat het Uwv appellant terecht met ingang van 30 augustus 2010 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor zijn arbeid.
4.4. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De rechtbank kan worden gevolgd in het oordeel dat uit de ingediende gegevens niet kan worden afgeleid dat sprake was van medische beperkingen die appellant zodanig belemmerden dat hij op de datum in geding 30 augustus 2010 niet in staat was tot enige vorm van samenwerken. Volstaan wordt met verwijzen naar de aangevallen uitspraak en de rapportage van het Uwv van 15 september 2011.
4.5. Tevens staat ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en of de bevindingen en conclusies van dat onderzoek het bestreden besluit kunnen dragen. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapportage van 12 november 2011 ingegaan op het door appellant ingenomen standpunt, dat ook in hoger beroep is gehandhaafd. In de rapportage is door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd herhaald dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit niet te handhaven.
4.6. Aan de stelling van appellant dat met de omstandigheid, dat hij over een WSW-indicatie beschikt, geen rekening is gehouden, kan niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan toegekend zou willen zien. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, CRvB 25 april 2012, LJN BW3814, komt aan een besluit tot toelating tot de doelgroep van de WSW, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een ZW-beoordeling, geen doorslaggevende betekenis toe. Hoewel dit niet inhoudt dat daaraan ook niet elke betekenis kan worden ontzegd, volgt uit het hebben van een WSW-indicatie, die in de huidige situatie dateert van 2 november 2010 en die volgens de gemachtigde van appellant uitgaat van een forse urenbeperking, niet zonder meer dat het Uwv de medische beperkingen van appellant heeft onderschat. Deze stelling is op geen enkele wijze met objectieve, medische gegevens onderbouwd en slaagt daarom al niet.
4.7. Uit de gegevens van appellant, die afkomstig zijn van de psycholoog, komt naar voren dat hij daar sinds 2 december 2011 onder behandeling is. Weliswaar volgt uit die gegevens dat het op dat moment (20 februari 2012) niet goed ging met appellant en sprake was van een ernstige, chronische depressie, die zich in de loop der jaren heeft voorgedaan in een matige tot ernstige uitingsvorm. Maar hieruit kan niet worden afgeleid dat appellant op de datum in geding 30 augustus 2010 niet in staat was zijn arbeid te verrichten als gevolg van psychische klachten.
5. Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M. Sahin