ECLI:NL:CRVB:2012:BY6459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering en terugvordering van ziekengeld door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering en terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1 april 2009 ziek was door oogklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had echter op basis van medische beoordelingen besloten om de uitkering per 23 augustus 2010 te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Rotterdam had in eerdere uitspraken de besluiten van het Uwv bekrachtigd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte was uitgegaan van lichtere werkzaamheden als maatstaf voor zijn arbeid en dat hij door zijn oogkwaal niet in staat was om zijn eigen werk of zelfs lichtere werkzaamheden te verrichten. De Raad oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de standpunten van het Uwv en dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld door de uitkering te beëindigen en het ten onrechte betaalde ziekengeld terug te vorderen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een medisch deskundige, aangezien de rechtbank al voldoende had overwogen dat appellant kon worden gehouden aan de omschrijving van zijn werkzaamheden tegenover de verzekeringsarts. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig.