ECLI:NL:CRVB:2012:BY6382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2351 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die als schadecorrespondent werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante meldde zich op 26 maart 2008 ziek vanwege psychische klachten en ontving toen een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde op 26 februari 2010 dat appellante met ingang van 24 maart 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar op 30 september 2010.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante ongegrond op 10 maart 2011, waarbij werd overwogen dat de medische gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid overschatte en dat zij door haar depressieve klachten, pijnklachten en vermoeidheid niet in staat was om een volledige werkdag te verrichten. Appellante voegde diverse medische stukken toe ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten boden voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rapporten waren inzichtelijk en de verzekeringsartsen hadden overtuigend gemotiveerd dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren. De medische stukken die appellante in hoger beroep had ingediend, gaven ook geen aanleiding voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/2351 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2011, 10/3993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schadecorrespondent. Zij ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toen zij zich op 26 maart 2008 ziek meldde in verband met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 26 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 24 maart 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 30 september 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Volgens de rechtbank blijft de belasting in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies binnen de in de Functionele Mogelijkheden (FML) vastgelegde belastbaarheid en is afdoende gemotiveerd dat eventuele twijfel bij sommige aspecten niet leidt tot overschrijding van de belastbaarheid.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar belastbaarheid overschat en dat zij door haar depressieve klachten, pijnklachten en vermoeidheid niet in staat is om een volledige dag arbeid te verrichten. Zij heeft diverse medische stukken in geding gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uitgaande van de gegevens zoals die bekend waren op het moment dat de rechtbank uitspraak deed, moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft aangenomen dat die gegevens geen aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten inzichtelijk zijn, dat niet kan worden gesteld dat ze zijn gebaseerd op een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat niet te geringe beperkingen zijn vastgesteld.
4.2. De door appellante in hoger beroep toegezonden medische stukken geven evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. In de brieven van 27 mei en 18 juni 2010 van meerdere internisten bij het UMC St. Radboud is vermeld dat de vermoeidheidsklachten van appellante kunnen passen bij het chronisch vermoeidheidssyndroom en dat appellante ook is doorverwezen naar het kenniscentrum chronische vermoeidheid. Appellante had aan de rechtbank al een brief van 11 januari 2011 van een psycholoog werkzaam bij dat kenniscentrum toegezonden en op de inhoud van die brief heeft een bezwaarverzekeringsarts met een rapportage van 25 januari 2011 gereageerd. Zoals blijkt uit die rapportage hebben zowel de bezwaarverzekeringsarts als de verzekeringsarts de vermoeidheidsklachten van appellante plausibel en aannemelijk geacht en daarmee ook bij het opstellen van de FML rekening gehouden. De bezwaarverzekeringsarts heeft uiteengezet dat uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling niet alleen is de door betrokkene ervaren klachten, maar dat gekeken wordt naar een medisch samenhangend, objectiveerbaar en consistent geheel van klachten, beperkingen en handicaps. In het toegezonden verslag van 1 maart 2012 van de psycholoog M. Rebergen heeft Rebergen verslag gedaan van de behandeling die appellante heeft ondergaan. Nu die behandeling bijna twee jaar na de in geding zijnde datum heeft plaatsgevonden kan daaraan niet die waarde worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien.
4.3. Uit de overwegingen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
getekend) M.C. Bruning
(getekend) M. Sahin