ECLI:NL:CRVB:2012:BY6377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2103 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag WAO-uitkering en buiten behandelingstelling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had verzocht om herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering. De Centrale Raad oordeelde dat de aanvraag van de appellant buiten behandeling was gesteld omdat hij niet tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had op 8 maart 2010 verzocht om herbeoordeling, maar het Uwv had op 27 april 2010 besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat er geen informatie beschikbaar was over zijn verzekeringstijdvakken in de laatste vijf jaar en hij niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat de door hem ingediende gegevens niet voldoende waren om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat niet was komen vast te staan dat de appellant ooit een WAO-uitkering had ontvangen of recht op had. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij in 1992 of 1993 recht had op een WAO-uitkering, ondanks zijn stelling dat hij ziek was en dat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door de aanvrager in het kader van sociale zekerheidsrechtelijke procedures. De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen, wat leidde tot de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag.

Uitspraak

11/2103 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2011, 10/3675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een schriftelijke reactie toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 8 maart 2010 heeft appellant het Uwv verzocht zijn recht op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.
1.2. Op 21 maart 2010 heeft het Uwv aan appellant gevraagd om nadere informatie over zijn arbeidsverleden te verstrekken, omdat in de administratie van het Uwv geen verzekeringstijdvakken in de laatste vijf jaar over appellant bekend waren. Ook heeft het Uwv gevraagd om medische rapporten over de periode waarin appellant ziek is geworden en het bewijs van zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Appellant is daartoe tot 24 april 2010 in de gelegenheid gesteld. Daarop heeft appellant niet geantwoord. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 april 2010 de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3. In de bezwaarfase heeft appellant op 21 juni 2010 aan het Uwv een medische verklaring, gedateerd op dezelfde dag, toegezonden alsook een beslissing van 22 juli 2003 van het Uwv toegezonden. Hierin is vermeld dat niet meer kan worden vastgesteld of appellant, na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in mei 1992, daarop een beslissing over zijn uitkering heeft ontvangen en dat de kwestie opnieuw zal worden beoordeeld, waarna appellant te zijner tijd een primaire beslissing zal ontvangen. Het Uwv heeft bij het besluit op bezwaar van 13 juli 2010 (bestreden besluit) geoordeeld dat deze stukken onvoldoende zijn om de aanvraag van appellant te kunnen beoordelen. Het besluit van 27 april 2010 was juist en het verzoek van appellant van 8 maart 2010 kon niet in behandeling worden genomen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard omdat de gegevens die appellant in bezwaar heeft toegezonden geen antwoord geven op de door het Uwv in zijn brief van 17 maart 2010 genoemde vragen, zodat nog steeds sprake was van een onvolledige aanvraag. Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mocht het Uwv de aanvraag daarom buiten behandeling stellen.
3. Appellant voert in hoger beroep aan dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was. Hij wijst erop dat geen medisch onderzoek heeft plaatsgehad, hoewel hij ziek is. Voorts stelt hij dat hij vroeger in Nederland heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank is met juistheid tot haar oordeel gekomen. De gronden van appellant in hoger beroep treffen geen doel. Appellant heeft niet tijdig aan het Uwv gegevens toegestuurd die informatie bevatten over zijn rechten als WAO-verzekerde in Nederland, hoewel dit op zijn weg lag, gelet op het tijdsverloop sinds de beslissing van 22 juli 2003 en de inhoud van die beslissing. Niet is komen vast te staan dat appellant ooit een WAO-uitkering heeft ontvangen of had moeten ontvangen. Aannemelijk is slechts geworden dat er in mei 1992 beoordeling van arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden, maar niet is duidelijk geworden wat de uitkomst van die beoordeling is geweest. De stelling van appellant dat hij ziek is en dat het Uwv hem ten onrechte niet medisch heeft onderzocht, heeft daarop geen betrekking. Wat appellant thans naar voren brengt is niet van belang voor de vraag of door hem voldoende is aangetoond dat hij in 1992/1993 recht heeft gehad op een WAO-uitkering.
4.2. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan