ECLI:NL:CRVB:2012:BY6375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1893 WIA + 11/1977 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en reformatio in peius

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, A. te B. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het Uwv van 13 januari 2010 vernietigd, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank niet inhoudelijk had geoordeeld over de gronden van beroep van appellante en het verweer van het Uwv. Beide partijen hebben verzocht om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, omdat zij geen instantie willen verliezen. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet in overeenstemming is met het verbod van reformatio in peius, wat betekent dat appellante niet in een slechtere positie mag komen te verkeren door haar beroep. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuw besluit op bezwaar. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,- en moet het Uwv het griffierecht van € 112,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij de vaststelling van het recht op uitkering en de bescherming van appellanten tegen ongunstige beslissingen als gevolg van hoger beroep.

Uitspraak

11/1893 WIA, 11/1977 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011, 10/848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H. Beekelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Beekelaar en het Uwv door mr. J. Koning.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, gegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 13 januari 2010, voor zover dit besluit ziet op de vaststelling dat per 27 augustus 2009 voor appellante een recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt ter zake van het voor appellante ontstaan van een recht op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.2. De rechtbank heeft op grond van een in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel ter zake van de procedure rondom de vaststelling van het recht op uitkering ingevolge artikel 43a van de WAO, met welk oordeel partijen het eens zijn, geconcludeerd dat ten tijde van de uitspraak de inhoudelijke juistheid van het in 1.1 weergegeven gedeelte van het besluit niet kan worden beoordeeld.
2. Beide partijen hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank op basis van de gronden van beroep en het gevoerde verweer niet op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot een vernietiging als vermeld onder 1.1 heeft kunnen komen.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Als gevolg van de aangevallen uitspraak herleeft het primaire besluit, waarbij was vastgesteld dat voor appellante per 27 augustus 2009 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering en ontvalt de grondslag aan de door het Uwv aan appellante gedane betalingen.Appellante heeft dit met haar beroep tegen het besluit van 13 januari 2010 niet beoogd. Nu de aangevallen uitspraak evenmin het oordeel bevat dat het door het Uwv te nemen besluit behelst dat aan appellante in ieder geval een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid dient te worden verstrekt, welke uitkering niet ongunstiger mag zijn dan de uitkering bedoeld in 1.1, is appellante als gevolg van haar beroep ten onrechte in een slechtere positie geraakt dan waarin zij voor haar beroep verkeerde. Zulks strijdt met het uit artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius.
3.3. Reeds hierom slagen beide hoger beroepen en dient de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op het besluit dat voor appellante per 27 augustus 2009 een recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA als vermeld in 1.1 te worden vernietigd.
3.4. Beide partijen hebben de Raad verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, nu de rechtbank geen inhoudelijk oordeel over de gronden van beroep van appellante en het door het Uwv gevoerde verweer heeft gegeven.
Beide partijen hebben naar voren gebracht geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid het geschil finaal door de Raad te laten beslechten, omdat zij geen instantie wensen te verliezen.
3.5. Beide partijen zijn voorts van opvatting dat als gevolg van een nader besluit van het Uwv en de omstandigheid dat appellante tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend niets aan een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het gedeelte van het besluit van 13 januari 2010, als weergegeven onder 1.1, in de weg staat. De Raad deelt - zonder zich uit te spreken over het in de aangevallen uitspraak ter zake gegeven oordeel - deze opvatting.
3.6. De Raad ziet geen grond het verzoek van partijen niet in te willigen en wijst de zaak terug naar de rechtbank.
3.7. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellante gegrond is verklaard, het besluit van 13 januari 2010 is vernietigd en is bepaald dat een nieuw besluit op bezwaar dient te worden genomen;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas