ECLI:NL:CRVB:2012:BY6374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-952 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank na toekenning van wezenuitkering

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.E. de Vries, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 december 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 11/952 ANW. De zaak betreft een proceskostenveroordeling waarbij het bestuursorgaan, de Sociale verzekeringsbank (Svb), aan de appellant tegemoet is gekomen door een wezenuitkering toe te kennen ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) met terugwerkende kracht tot februari 2010, de maand waarin de moeder van appellant is overleden.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb met het besluit van 10 augustus 2012 volledig aan de verzoeken van appellant heeft voldaan. Appellant had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Svb, dat in eerste instantie was afgewezen. De Svb heeft echter betoogd dat het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen moet worden, omdat het oorspronkelijke besluit correct was en de rechtbank het beroep ongegrond had verklaard. De Svb stelde dat de omstandigheden die tot het hoger beroep hebben geleid niet aan hen te verwijten zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, een verzoek om proceskostenvergoeding in principe moet worden ingewilligd wanneer het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarom heeft de Raad de Svb veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 437,-. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2012.

Uitspraak

11/952 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2010, 10/4129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.E. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 28 september 2012 heeft mr. De Vries namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten.
De Svb heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat de Svb met het besluit van 10 augustus 2012 aan appellant een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) heeft toegekend, met ingang van februari 2010. In die maand is de moeder van appellant overleden. Met dit besluit is de Svb geheel tegemoetgekomen aan appellant.
De Svb meent dat het verzoek om een proceskostenvergoeding moet worden afgewezen. Het oorspronkelijk besluit van 2 juni 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 augustus 2010, was destijds juist. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Omdat appellant tijdens de fase in hoger beroep een gerechtelijke procedure is gestart tot ontkenning van het vaderschap, welk verzoek door de rechtbank Amsterdam is toegewezen, blijkt achteraf gezien dat appellant wees is geworden door het overlijden van zijn moeder. Het is de Svb niet te verwijten dat het oorspronkelijke besluit, achteraf gezien, onjuist is.
In zijn uitspraak van 7 juli 2005, LJN AT9764, heeft de Raad overwogen dat een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel dient te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend was te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf. De door de Svb genoemde omstandigheden kunnen niet aangemerkt worden als bijzonder.
De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 437,- in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) R.L. Rijnen