ECLI:NL:CRVB:2012:BY6319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5976 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Ziektewetuitkering en de rol van psychische klachten

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.J. Brouwer, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2012 uitspraak gedaan. De appellant was in dienst bij [werkgever 1] en heeft na een proeftijd van twee maanden zijn werkzaamheden beëindigd. Vervolgens heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij niet arbeidsongeschikt was op het moment van ziekmelding.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn psychische beperkingen niet goed waren beoordeeld, overwogen. Appellant heeft aangevoerd dat zijn dissociatieve stoornis niet voldoende in aanmerking was genomen en dat hij onder behandeling was bij psycholoog De Roij. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het Uwv op juiste wijze heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens waren die de claims van appellant onderbouwden. Bovendien werd er in de functieomschrijvingen van senior groepsleider geen steun gevonden voor het standpunt van appellant dat hij zijn eigen arbeid niet kon verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/5976 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 september 2010, 10/827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.J. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 1 november 2008 in dienst getreden van [werkgever 1] in de functie van senior groepsleider voor 36 uur per week met een proeftijd van twee maanden. Na afloop van de proeftijd heeft appellant te kennen gegeven de werkzaamheden niet te willen voortzetten. Op verzoek van de werkgever is appellant nog een maand blijven werken tot en met 30 januari 2009. Per 1 februari 2009 is het dienstverband geëindigd.
1.2. Op 29 juni 2009 is appellant via een uitzendbureau gaan werken als lader en losser van vrachtwagens bij [werkgever 2]. Op 23 juli 2009 heeft appellant zich met psychische klachten ziek gemeld met ingang van 1 februari 2009. Hij is wel blijven werken bij [werkgever 2] tot 5 oktober 2009, waarna opname en behandeling is gevolgd bij GGZ Venlo. Op 21 september 2009 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden waarbij appellant is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en is informatie opgevraagd bij de behandelende psycholoog. Naar aanleiding van dat onderzoek is bij besluit van 5 november 2009 vastgesteld dat appellant geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toekwam omdat hij per 1 februari 2009 niet arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk.
1.3. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het kader van dat bezwaar is appellant op 16 december 2009 onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. Naar aanleiding van dat onderzoek is door het Uwv nadere informatie opgevraagd bij de huisarts en bij het PEC. Nadat die informatie is ontvangen heeft het Uwv bij besluit van
4 februari 2010 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig was of dat het gebaseerd was op onjuiste medische gegevens. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat het Uwv informatie van de behandelend sector in de besluitvorming heeft betrokken.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn psychische beperkingen door het Uwv niet goed in kaart zijn gebracht en mede daardoor onjuiste conclusies zijn getrokken. Appellant heeft benadrukt dat hij sinds april 2008 onder behandeling is bij psycholoog/psychotherapeut De Roij en dat aan de bij hem vastgestelde dissociatieve stoornis onvoldoende waarde is toegekend. Naar zijn mening heeft juist deze stoornis er voor gezorgd dat hij geen weerstand kon bieden aan de werkgever, waardoor hij een maand langer is blijven werken terwijl hij dat niet wilde. Verder heeft appellant in hoger beroep aangegeven dat de door het Uwv ingezonden functie-omschrijving is achterhaald door een meer actuele versie en dat daaruit zou blijken dat de functie van appellant zwaarder was dan waar het Uwv bij de beoordeling van was uitgegaan. Tevens heeft appellant benadrukt dat de functie in de praktijk zwaarder was dan uit beide functieomschrijvingen naar voren kwam.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 7 en 8 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Door het Uwv is in hoger beroep op juiste wijze weerlegd dat uit de informatie van De Roij zou volgen dat appellant meer psychische beperkingen heeft ondervonden dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv heeft aangegeven in de stukken geen aanknopingspunten te hebben gevonden voor zijn standpunt met betrekking tot de dissociatieve stoornis, mede omdat het niet met objectieve, medische gegevens is onderbouwd.
4.3. Verder is in de functieomschrijvingen van senior groepsleider geen steun te vinden voor het standpunt van appellant dat hij op 1 februari 2009 zijn eigen arbeid niet kon verrichten. Volstaan wordt met verwijzing naar de rapportage van het Uwv van 2 november 2012.
4.4. Tot slot heeft het Uwv er terecht op gewezen dat appellant met zijn psychische problematiek de eerder vermelde werkzaamheden bij [werkgever 2] heeft verricht van 23 juni 2009 tot aan de datum van opname bij GGZ Venlo op 5 oktober 2009, zij het met een onderbreking vanaf 21 juli 2009 gedurende één maand in verband met vakantie.
4.5. Aangezien voor het overige wordt onderschreven wat de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen, wordt volstaan met verwijzen naar de aangevallen uitspraak. Deze zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor toewijzing van het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) I.J. Penning