ECLI:NL:CRVB:2012:BY6291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3039 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Appellante had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 oktober 2002 ingetrokken omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Na een periode van werk en ziekte, diende zij op 7 april 2009 een nieuwe aanvraag in, die werd afgewezen omdat de arbeidsongeschiktheid niet binnen vijf jaar na de intrekking van de eerdere uitkering was ingetreden. Appellante deed vervolgens een herhaalde aanvraag, die ook werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten konden rechtvaardigen.

De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat voor herhaalde aanvragen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vereist zijn. Appellante had in de bezwaarfase een verklaring van haar psycholoog ingediend, waarin een vermoeden van een autistische stoornis werd geuit. De bezwaarverzekeringsarts had echter geconcludeerd dat deze informatie geen reden was om van andere beperkingen uit te gaan. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de eerdere besluiten van het Uwv niet onjuist waren en dat de afwijzing van de aanvraag voor de Wajong-uitkering terecht was.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier M. Sahin, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/3039 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 april 2011, 10/1808 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H. Rappa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rappa. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 27 augustus 1997 tot 1 oktober 2002 vanwege onder meer psychische klachten als gevolg van een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 29 augustus 2002 is de Wajong-uitkering per 1 oktober 2002 ingetrokken omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellante heeft na voltooiing van een door haar gevolgde opleiding op de fotovakschool een baan gevonden bij een fotograaf. Ze is op 1 oktober 2008 in dienst getreden en op 19 november 2008 heeft zij zich ziek gemeld vanwege onder meer psychische klachten.
1.2. Op 7 april 2009 heeft appellante een Wajong-uitkering aangevraagd wegens de per 19 november 2008 ingetreden arbeidsongeschiktheid. Deze aanvraag is bij besluit van 14 april 2009 afgewezen omdat de arbeidsongeschiktheid niet binnen vijf jaar na intrekking van de Wajong-uitkering is ingetreden.
1.3. Op 14 oktober 2009 heeft appellante een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 5 maart 2010 afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die er toe leiden dat de beslissingen van 14 april 2009 en van 29 augustus 2002 onjuist zijn. Bij besluit van 16 september 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2010 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per
17 november 2010 100% arbeidsongeschikt is als bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en dat zij met ingang van laatstgenoemde datum recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen mag, overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Daarvan moet uiterlijk in de bezwaarfase het nodige bewijs worden geleverd. Dit betekent dat eerst in beroep overgelegde medische gegevens buiten beschouwing behoren te blijven.
3.2. In de bezwaarfase heeft appellante onder meer een verklaring ingezonden van haar behandelend psycholoog/psychotherapeut M.O. de Klerk. De indruk van De Klerk is dat bij appellante sprake is van een aandoening in het autistisch spectrum, dat appellante dat lang - ook voor zichzelf - heeft kunnen verhullen door haar intelligentie, ijver, doorzettingsvermogen en gewetensvolle attitude. De Klerk heeft melding gemaakt van een op korte termijn te starten psychologisch onderzoek naar deze hypothese. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op de brief van De Klerk gemeld dat deze brief geen reden vormt om van meer beperkingen uit te gaan. Ook als sprake zou zijn van een stoornis in het autisme spectrum dan nog geeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de mogelijkheden juist weer. Als in 2002 al over deze informatie zou zijn beschikt, dan was de FML niet anders ingevuld.
3.3. Het door De Klerk in gang gezette psychologisch onderzoek heeft haar vermoeden bevestigd. De psycholoog R. Hoek-de Graaf heeft de diagnose syndroom van Asperger gesteld, zoals blijkt uit haar brief van 25 oktober 2010, die naar de rechtbank is gezonden. Strikt genomen zou dit stuk buiten beschouwing moeten blijven, maar het valt te billijken dat de rechtbank dit niet heeft gedaan. Het is een bevestiging van een al in de bezwaarfase geuit vermoeden en het bestreden besluit is gegrond op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts die een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de juistheid van de in 2002 opgestelde FML als er sprake zou zijn van een stoornis in het autisme spectrum.
3.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 25 januari 2011 uitvoerig gemotiveerd waarom de diagnose ASS (autisme spectrum stoornis) type Asperger ook achteraf gezien niet tot meer of andere beperkingen leidt op 1 oktober 2002. De rechtbank heeft op grond van deze reactie terecht aangenomen dat een afdoende motivering is gegeven voor de beslissing van het Uwv om niet terug te komen van de besluiten van 14 april 2009 en van 29 augustus 2002.
4. Uit hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M. Sahin
JL