ECLI:NL:CRVB:2012:BY6289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3057 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na bezwaar door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.J.M. Janszen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij met ingang van 24 mei 2010 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had deze beslissing gebaseerd op rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was en dat de functionele beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met haar fysieke en psychische situatie, en bracht zij aanvullende medische informatie in. De Raad oordeelde echter dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren, gezien haar opleidingsniveau en werkervaring. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit mocht uitgaan van de belastbaarheid van appellante zoals vermeld in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

11/3057 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 april 2011, 10/5741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012. Namens appellante is mr. Janszen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 17 september 2010 (bestreden besluit) bevestigd dat voor appellante met ingang van 24 mei 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was op deze datum. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts van 2 juli 2010 en een rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 29 juli 2010.
2. Het beroep dat appellante tegen het bestreden besluit instelde heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Op basis van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat de functionele beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Zij moet met inachtneming van deze beperkingen, naar het oordeel van de rechtbank, in staat worden geacht de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies te kunnen vervullen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben toegelicht dat appellante voldoet aan het opleidingsniveau dat is vereist voor het kunnen vervullen van de functies en dat de belasting in die functies binnen haar mogelijkheden blijft.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke en psychische situatie. Daartoe heeft zij gewezen op de medische informatie in haar dossier. In beroep heeft zij nadere informatie ingebracht over onderzoek door een orthopedisch chirurg in juli 2010, onderzoeken door een revalidatiearts in maart en in augustus 2010, psychiatrisch onderzoek in november 2010, alsmede onderzoek door een neuroloog in februari 2011. Voorts heeft zij herhaald dat de belasting in de voorgestelde functies haar functionele mogelijkheden op de in geding zijnde datum te boven ging en dat die functies niet in voldoende mate zijn gebaseerd op haar opleiding en vaardigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op enkele onderdelen aangescherpt ten aanzien van reiken met de linkerarm, alsook ten aanzien van samenwerken en omgang met hulpbehoevenden. Van een verschil tussen de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en die van de medisch specialisten die appellante hebben onderzocht is niet gebleken. De bezwaarverzekeringsarts kan ook worden gevolgd in zijn reactie dat de informatie die appellante in beroep heeft ingebracht geen aanleiding geeft de FML nog verder aan te scherpen. Hoewel de rechtbank niet expliciet is ingegaan op deze in beroep ingezonden informatie, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het Uwv bij het bestreden besluit mocht uitgaan van de belastbaarheid van appellante zoals vermeld in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
4.2. De Raad is voorts, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet tot de overtuiging gekomen dat de bij de schatting gebruikte functies in arbeidskundig opzicht voor appellante niet passend waren op de in geding zijnde datum. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 28 april 2010 blijkt dat bij de geselecteerde functies het functieniveau en opleidingsniveau 2 is gesteld. Opleidingssniveau 2 houdt in dat appellante moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau. Een indicatie daarvoor is het volledig doorlopen van de basisschool en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma, waaraan appellante voldoet. Het opleidingsniveau kan worden verkregen door een combinatie van opleiding en werkervaring. In de gedingstukken is voldoende onderbouwd dat appellante, gezien haar opleiding en ervaring in de winkelbranche (van 2003 tot 2008), voldoet aan het functieniveau VMBO (praktische variant). De bezwaararbeidsdeskundige heeft uitdrukkelijk het voor de geselecteerde functies vereiste opleidingsniveau bezien en geconcludeerd dat dit niet boven VMBO-niveau (praktische variant) mag uitgaan. Hij heeft het standpunt van appellante in die zin onderschreven dat in de functie van archiefmedewerker inderdaad een te hoog opleidingsniveau werd vereist vanwege de vereiste theoretische variant van het VMBO-niveau en hij heeft deze functie daarom laten vervallen. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat appellante wel voldoet aan het niveau dat vereist is in de gehanteerde functies van wikkelaar, productiemedewerker-samensteller, samensteller kunststof en machinebediende. Wat betreft de medische beperkingen van appellante is de Raad - evenals de rechtbank - niet is gebleken dat de belasting in deze gehanteerde functies destijds appellantes mogelijkheden te boven ging. Uitgaande van die belastbaarheid, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat dit in de arbeidskundige rapporten voldoende is toegelicht en dat op basis van de bij deze functies behorende (theoretische) verdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid op nihil blijft. Appellante heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om anders te oordelen.
4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
JvC