ECLI:NL:CRVB:2012:BY6280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3242 WAO + 11/7382 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na medisch onderzoek en bezwaarprocedures

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1998 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had zijn arbeidsongeschiktheid in 2008 gemeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering te herzien na een medisch en arbeidskundig onderzoek. Het Uwv concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen en dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden ingediend en herhaalde enkel eerdere argumenten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces. De Raad bevestigde dat de conclusies van het Uwv, gebaseerd op de medische gegevens en rapporten, voldoende onderbouwd waren en dat de rechtbank de rapporten van de psychologen niet als voldoende bewijs kon aanmerken om de besluiten van het Uwv te weerleggen.

Uitspraak

11/3242 WAO en 11/7382 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 21 april 2011, 10/1458 (aangevallen uitspraak 1) en van 7 november 2011, 11/655 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Het Uwv heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn ter - gevoegde - behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 september 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M.H.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving sinds 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), vanaf 1 november 1999 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Op 28 februari 2008 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek geweigerd om de WAO-uitkering van appellant te herzien, omdat de arbeidsongeschiktheid per 28 februari 2008 niet is toegenomen en, voor zover dat wel het geval zou zijn, deze toename niet een onafgebroken periode van 104 weken heeft geduurd. Voorts is appellant geschikt bevonden voor het eigen werk.
2. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant aangevoerd, dat hij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen. Dit standpunt ziet appellant bevestigd in een neuropsychologisch rapport van AS&E Psychologen van 7 januari 2010, waarin onder meer melding is gemaakt van een forse beperking in de aandacht en het geheugen en een vertraagd tempo van informatieverwerking. Ook de bedrijfsarts heeft appellant in een schrijven van 15 april 2010 als volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Op verzoek van het Uwv heeft psycholoog I. Schippers, verbonden aan Psychologisch Psychiatrisch en Neurologisch Adviesbureau Kemperman, een onderzoek ingesteld naar mogelijk onderpresteren en malingeren. In een rapport van 6 april 2010 is genoemde psycholoog tot de conclusie gekomen dat daar aanwijzingen voor zijn, op grond waarvan een neurocognitieve stoornis niet kan worden vastgesteld. Na ontvangst van informatie van de behandelende psychiater F.E. van Houten op 14 juni 2010 en psychomotorisch therapeut E. Dijkhuis heeft bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer de medische beoordeling bevestigd en is het bezwaar bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, zoals omschreven onder 2, heeft het Uwv geoordeeld dat de problematiek van appellant inzake het omgaan met conflicten is aan te merken als een persoonskenmerk en dat dit niet kan worden beschouwd als ziekte of gebrek. Bij besluit van 15 juli 2010 is de WAO-uitkering per 16 september 2010 ingetrokken.
4. In bezwaar heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat met de intrekking van de WAO-uitkering in strijd is gehandeld met het verbod van reformatio in peius. Verder heeft appellant in geding gebracht een rapport van 7 september 2010 van medisch adviseur en verzekeringsarts M.A. Peerden, die heeft aangegeven dat het Uwv te stellige conclusies trekt uit de bevindingen uit het neuropsychologisch onderzoek en heeft benadrukt dat er slechts aanwijzingen zijn voor onderpresteren. Nadat bezwaarverzekeringsarts A. Felder de medische beoordeling door Zwemer heeft bevestigd, is het bezwaar bij besluit van 2 februari 2011 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
5.1. In beroep tegen het bestreden besluit 1 heeft appellant zich op het rapport van Peerden beroepen. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 6 januari 2011 het ingenomen standpunt gehandhaafd. Ter zitting bij de rechtbank is een aanvullende reactie van Peerden van 28 januari 2011 verwoord.
5.2. In het beroepschrift tegen bestreden besluit 2 heeft appellant eveneens gewezen op de rapporten van Peerden.
6.1. Bij aangevallen uitspraak 1 is het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien en weliswaar beperkingen aangenomen voor arbeid maar vastgesteld dat deze voortvloeien uit de persoonskenmerken van appellant en daardoor geen verband houden met ziekte of gebreken. In reactie op het onder 2 vermelde rapport van AE&E psychologen heeft de verzekeringsarts er op gewezen dat malingeringstesten ontbraken en dat om die reden de in dat rapport vermelde conclusies niet zonder meer konden worden gevolgd. Vervolgens heeft het Uwv Kemperman gevraagd om een nader onderzoek naar malingeren en onderpresteren in te stellen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie bij de behandelende psycholoog opgevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de rapporten van AE&E Psychologen en Peerden de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts niet ontkrachten. Het onderzoek van AE&E Psychologen wordt vanwege het ontbreken van malingeringstesten als onvoldoende bruikbaar beschouwd. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer omdat Kemperman aanwijzingen voor onderpresteren heeft geconstateerd, waarbij de rechtbank heeft verwezen naar een uitspraak van de Raad van 15 januari 2010, LJN BK9702. Ook aan het rapport van Peerden kan volgens de rechtbank niet die betekenis gehecht worden die appellant daar kennelijk aan gehecht wil zien, omdat Peerden zich uitsluitend op de dossierstukken heeft gebaseerd en geen eigen onderzoek heeft verricht. Verder heeft Peerden evenmin controletesten op malingeren uitgevoerd.
6.2. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen bestreden besluit 2 met verwijzing naar rechtsoverweging 3.4 van aangevallen uitspraak 1 eveneens ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat in de onderhavige procedure niets is aangevoerd of is gebleken dat tot een andere conclusie aanleiding zou moeten geven.
7. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 is met verwijzing naar de rapporten van Peerden van 7 en 28 januari 2011 herhaald dat appellant meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
8.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.2. De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1 met juistheid geoordeeld dat onvoldoende aanleiding bestaat om de medische beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. Appellant heeft in het hoger beroepschrift volstaan met een herhaling van de eerder ingediende gronden van beroep. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank onder 6.1 volledig en maakt deze tot de zijne.
8.3. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank eveneens met juistheid de besluitvorming van het Uwv bevestigd. Ook in deze procedure zijn door appellant geen nieuwe beroepsgronden ingediend, zodat ook in deze procedure de overwegingen van de rechtbank tot die van de Raad gemaakt worden.
8.4. Uit de overwegingen 8.2 en 8.3 volgt dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 niet slaagt en dat deze uitspraken dienen te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas
GdJ