Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 december 2008, 08/328 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2012
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. van der Veen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
De Raad heeft dr. H.N. Sno, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Dr. Sno heeft op 23 mei 2012 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft het onderzoek gesloten.
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Bij beslissing op bezwaar van 29 februari 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit waarbij het Uwv heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft in dit besluit overwogen dat weliswaar reeds eerder omtrent het recht van appellant op een Wajong-uitkering is besloten, doch dat appellant een nieuwe feit naar voren heeft gebracht dat een inhoudelijke beoordeling van het recht van appellant op een Wajong-uitkering rechtvaardigt. Het nieuwe feit is een rapport van zenuwarts J.M.E. van Zandvoort opgemaakt naar aanleiding van een op 2 mei 2005 verricht onderzoek, uit welk rapport volgt dat anders dan waarvan voorheen is uitgegaan op de relevante datum sprake was van ziekte of gebrek in de zin van artikel 2 van de Wajong.
2.2. Het Uwv is op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek tot de opvatting gekomen dat appellant weliswaar beperkingen ondervindt, maar dat hij met die beperkingen in staat is arbeid te verrichten en dat hij met die arbeid een zodanig inkomen kan verwerven dat geen sprake is van een relevant verlies aan verdiencapaciteit.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat uit de door appellant ingediende gronden van beroep niet volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een ondeugdelijke medische of arbeidskundige grondslag.
4.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het in 3 vermelde oordeel is gekomen. Appellant heeft gesteld dat hij op psychisch gebied meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter staving van zijn stelling heeft hij mede gewezen op een rapport van de psychiater mr. drs. J. Goenendijk van 26 april 2011.
4.2. De Raad heeft in de door appellant en het Uwv naar voren gebrachte gegevens van medische aard aanleiding gevonden dr. Sno, als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Dr. Sno heeft in zijn verslag van 23 mei 2012 neergelegd dat de door het Uwv aangenomen beperkingen als neergelegd in de voor appellant vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vrijwel volledig en juist zijn. Hij heeft vermeld dat slechts op het item “Inzicht in eigen keuze” voor alternatief 2 (“overschat meestal ernstig de eigen beperkingen”) dient te worden gekozen.
4.3. Het Uwv heeft in reactie op het rapport van dr. Sno gemeld zich in de opvatting van dr. Sno te kunnen vinden. Het Uwv heeft voorts gemeld dat de FML aan de opvatting van dr. Sno is aangepast. Deze aanpassing heeft echter niet geleid tot een ander besluit omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, omdat appellant met deze extra beperking de functies die hem zijn voorgehouden kan vervullen.
4.4. Appellant heeft in reactie op het rapport van dr. Sno gemeld ernstig te zijn teleurgesteld. Naar zijn stelling bevestigt het rapport zijn gevoel van onbegrepen zijn in zijn beperkingen en zijn lijden.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Dr. Sno heeft in zijn rapport op inzichtelijke wijze zijn opvatting uiteengezet. Hij heeft de standpunten van beide partijen en de door beide partijen ingebrachte gegevens van medische aard besproken. Het Uwv heeft de opvatting van dr. Sno overgenomen. Appellant heeft weliswaar zijn teleurstelling over de opvatting van dr. Sno uitgesproken, maar heeft de opvatting van dr. Sno niet met kracht van argumenten bestreden.
De Raad ziet dan ook geen enkele grond om de opvatting van dr. Sno niet te volgen.
5.3. Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van dr. Sno gemotiveerd uiteengezet dat de functies die aan appellant in het kader van de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid zijn voorgehouden de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door dr. Sno niet overschrijden.
Nu het Uwv de uiteenzetting op juiste wijze heeft gegeven en appellant geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, dient tot het oordeel te worden gekomen dat de functies voor appellant geschikt zijn.
5.4. Met deze functies kan appellant per de datum in geding een inkomen verwerven waarbij geen sprake is van een relevante mate van verlies aan verdiencapaciteit.
6.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.