ECLI:NL:CRVB:2012:BY6232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3444 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op studiefinanciering voor migrerend werknemer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van studiefinanciering aan een appellante met de Duitse nationaliteit. Appellante had in augustus 2009 haar studie in Denemarken aangevangen, maar de Raad oordeelde dat zij pas op 1 september 2009 officieel met haar opleiding was begonnen, zoals bevestigd door de 'Letter of Enrolment' van de Deense onderwijsinstelling. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder de studiefinanciering herzien, omdat appellante in augustus 2009 niet had gewerkt en haar status van migrerend werknemer volgens de Minister was verloren. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad overwoog dat de Minister de voorwaarden voor migrerend werknemerschap correct had toegepast, en dat appellante niet voldeed aan de eisen voor studiefinanciering. De Raad stelde vast dat appellante haar betaalde arbeid had gestaakt op 30 juli 2009 en dat zij in augustus 2009 niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de Minister geen onjuiste invulling had gegeven aan het begrip werknemer en dat appellante geen recht had op studiefinanciering, omdat zij niet tijdig met haar studie in het buitenland was begonnen na het verlies van haar status.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, en de leden T. Hoogenboom en E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

11/3444 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 mei 2011, 10/1050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak 14 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.W.A. Verhaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaard. Voor de Minister is verschenen mr. K.F. Hofstee.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft de Duitse nationaliteit. Zij heeft als migrerend werknemer op haar aanvraag van 9 juli 2009 vanaf 1 augustus 2009 studiefinanciering ontvangen voor haar studie Aquatische ecotechnologie, die zij aan de Hogeschool Zeeland volgt sinds 1 september 2007. Zij heeft in Nederland gewerkt van maart 2009 tot en met juli 2009.
1.2. De Minister heeft de toekenning van studiefinanciering bij besluiten van 29 april 2010 herzien, omdat appellante volgens de Minister bij nader inzien niet voldoet aan de door de Minister gestelde voorwaarden. Appellante heeft in de maand augustus 2009 in het geheel niet gewerkt en aansluitend is zij in het kader van studentenuitwisseling vier maanden in Denemarken gaan studeren. Vrijwel aansluitend is zij voor een stage van zes maanden naar de VS vertrokken. Volgens de Minister heeft appellante haar status van migrerend werknemer niet behouden toen zij eind juli 2009 gestopt is met het verrichten van betaalde arbeid.
2. De Minister heeft het tegen de herzieningsbesluiten gemaakte bezwaar bij besluit van 29 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante haar status van migrerend werknemer is kwijtgeraakt in de maand augustus 2009. Niet is gebleken dat appellante al in de maand augustus 2009 is begonnen met de studie in Denemarken. De aanspraken mochten worden herzien omdat achteraf is gebleken dat appellante geen recht had op studiefinanciering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De vraag of een student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt, wordt door de Minister voor een geval als het onderhavige beantwoord aan de hand van de “Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 2009, nr. HO&S/BS/2009/178031, inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000”, welke beleidsregel in werking is getreden per 23 maart 2009.
4.2. De Raad heeft eerder, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 29 juni 2009, LJN BJ1015, overwogen dat de Minister met dit beleid geen onjuiste invulling heeft gegeven aan het begrip werknemer als bedoeld in artikel 39 van het EG-Verdrag. In zijn uitspraak van 24 juli 2009, LJN BJ4971, heeft de Raad geoordeeld dat dat ook geldt voor dat onderdeel van het beleid dat ziet op periodes waarin vanwege ziekte en/of vakantie niet is gewerkt, met dien verstande dat - zakelijk weergegeven - de studerende die in de controleperiode van een (kalender)jaar in één maand als gevolg van ziekte en/of vakantie slechts marginaal heeft gewerkt gelijk moet worden behandeld met de studerende die in één maand in het geheel niet heeft gewerkt. Bij kortere controleperiodes vindt naar rato verkorting van de periode van één maand plaats.
4.3.1. Appellante is eind juli 2009 gestopt met het verrichten van betaalde arbeid in loondienst. Vanaf dat moment kan appellante aan het beleid van de Minister geen recht op studiefinanciering meer ontlenen. De berekening waarbij met een niet (of nauwelijks) gewerkte periode rekening wordt gehouden ter bepaling of een studerende migrerend werknemer is of niet ziet, blijkens de daaraan door de Minister gegeven uitleg, slechts op de studerende bij wie sprake is van een (korte) onderbreking binnen een studiefinancieringstijdvak. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake. Zij heeft haar betaalde werkzaamheden immers volledig gestaakt op 30 juli 2009. In zoverre is haar situatie op één lijn te stellen met de situatie die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 29 juni 2009, LJN BJ1015.
4.3.2. Gesteld dat bij appellante op grond van het beleid wel rekening zou kunnen worden gehouden met een vakantieperiode, ook nu die aan het eind ligt van de periode waarover appellante als migrerend werknemer moet worden beschouwd, dan nog moet worden vastgesteld dat die vakantieperiode op grond van het beleid niet een volledige maand zou kunnen betreffen.
4.3.3. Behoud van migrerend werknemerschap wegens onvrijwillige werkloosheid is bij appellante evenmin aan de orde. Haar arbeidsovereenkomst liep in augustus 2009 immers nog door. Dat zij in die maand nog zou hebben kunnen werken heeft zij ter zitting van de Raad verklaard.
4.4.1. De Minister heeft ter zitting van de Raad verklaard dat appellante bij verlies van de status van migrerend werknemer in Nederland (recht op) studiefinanciering had kunnen behouden indien zij uiterlijk in de maand volgend op het einde van het migrerend werknemerschap zou zijn begonnen met het volgen van een deel van de opleiding in het buitenland.
4.4.2. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. Appellante is weliswaar in augustus 2009 naar Denemarken vertrokken maar blijkens de “Letter of Enrolment” van de Deense onderwijsinstelling van 30 juni 2009 is zij aldaar officieel pas op 1 september 2009 met haar opleiding begonnen. Ook zelf heeft appellante in diverse stukken - laatstelijk nog in haar bericht van 9 november 2012 aan haar studieadviseur in Denemarken - verklaard dat zij vanaf 1 september 2009 in Denemarken heeft gestudeerd. Het gegeven dat appellante vanaf 27 augustus 2009 de oriënterende kennismakingsdagen heeft bezocht, brengt daarin geen verandering. Dat deze dagen blijkens enkele recente op verzoek van appellante afgegeven verklaringen een verplicht karakter droegen maakt dat evenmin anders.
4.5. Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en T. Hoogenboom en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ