ECLI:NL:CRVB:2012:BY6201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5719 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.Th. Koekkoek, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat op 8 november 2010 is genomen. Dit besluit handhaafde de conclusie dat appellant per 27 juni 2010 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant stelde dat de rechtbank had miskend dat zijn psychische klachten en wegrakingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen. Ter onderbouwing verwees hij naar een brief van zijn psychiater, M. van den Heuvel, waarin een ernstige depressie en een voorval van bewustzijnsverlies werden vermeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv een deugdelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek had uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts rekening had gehouden met relevante informatie van de behandelende psychiater. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen die de bezwaarverzekeringsarts had aangenomen, adequaat waren en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant vertoonden.

Appellant voerde aan dat de rechtbank niet had erkend dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen. De Raad overwoog echter dat de rechtbank de ingediende gronden van appellant correct had beoordeeld en dat het Uwv terecht meer waarde had gehecht aan eerdere informatie van de psychiater dan aan latere, minder onderbouwde brieven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5719 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 augustus 2011, 10/2592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koekkoek en het Uwv door mr. F.M.H.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 8 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit waarbij is vastgesteld dat voor appellant per 27 juni 2010 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv aan het bestreden besluit een deugdelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat uit het, van dit onderzoek deel uitmakende, rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 1 oktober 2010 volgt dat hij rekening heeft gehouden met de door de appellant behandelende psychiater M. van den Heuvel bij brief van 17 september 2009 verstrekte informatie. Voorts heeft de rechtbank hierbij betrokken dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts volgt dat, hoewel de incidentele wegrakingen van appellant niet vanuit neurologisch oogpunt zijn te verklaren, de bezwaarverzekeringsarts beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het werkzaam zijn op gevaarlijke plaatsen. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit nader omschreven in die zin dat voor appellant het werken op hoogte en het werken met gevaarlijke machines niet tot de mogelijkheden behoren.
2.3. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv aan het bestreden besluit een deugdelijk arbeidskundig onderzoek ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat de bezwaararbeidsdeskundige op inzichtelijke wijze heeft uiteengezet dat in de voor appellant geschikt geachte functies geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen.
3.1.1. In hoger beroep heeft appellant - zoals ter zitting nader uiteengezet - zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat appellant als gevolg van psychische klachten en wegrakingen ernstiger is beperkt dan door het Uwv is aangenomen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de brief van Van den Heuvel van 14 april 2010, waarin is vermeld dat bij appellant sprake is van een ernstige depressie en dat appellant éénmaal buiten bewustzijn is geweest.
3.1.2. Voorts heeft appellant gewezen op een brief van 23 maart 2011 van de arts B. Belder. In deze brief is vermeld dat appellant op 11 maart 2011 onwel is geworden en dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een gestoorde tensieregulatie.
3.1.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat indien de juiste beperkingen worden aangenomen de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet voor hem geschikt zijn.
3.2.1 Het Uwv heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts reeds in de bezwaarschriftenprocedure bekend was met de brief van Van den Heuvel van 14 april 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter meer betekenis toegekend aan de brief van Van den Heuvel van 17 september 2009, waarin Van den Heuvel op zijn verzoek informatie omtrent appellant heeft verstrekt. De bezwaarverzekeringsarts heeft meer betekenis aan deze brief toegekend, omdat het door Van den Heuvel in die brief ingenomen standpunt door Van de Heuvel op inzichtelijke wijze is onderbouwd. De brief van 14 april 2010 ontbeert een onderbouwing van het in die brief omtrent appellant ingenomen standpunt.
3.2.3. Het Uwv heeft voorts aangevoerd dat, naar ook volgt uit de brief van Belder, neurologisch onderzoek in het verleden geen verklaring heeft opgeleverd voor de wegrakingen van appellant. Het Uwv heeft voorts gesteld dat de op 11 maart 2011 geconstateerde aanwijzingen voor het bestaan van een gestoorde tensieregulatie niets zegt over de situatie per datum in geding.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid de door appellant in beroep ingediende gronden besproken en beoordeeld. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische of arbeidskundige grondslag berust.
4.3. Uit hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Terecht heeft het Uwv meer waarde toegekend aan de brief van Van den Heuvel van 17 september 2009 dan aan diens brief van 14 april 2010. In de brief van 14 april 2010 heeft Van den Heuvel noch vermeld waarom hij tot een andere opvatting omtrent de gezondheidssituatie van appellant komt dan hij heeft vermeld in zijn brief van 17 september 2009, noch vermeld op welke gronden hij tot zijn in de brief van 14 april 2010 neergelegde opvatting is gekomen.
4.4. Aan de brief van Belder komt voor de onderhavige beoordeling geen betekenis toe. Deze brief ziet niet op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding. Het gestelde in deze brief kan ook niet worden herleid naar de datum in geding.
4.5. Het door appellant ingenomen standpunt, dat als gevolg van wegrakingen hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, mist onderbouwing.
4.6. Nu het standpunt van appellant, dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen, niet op andere medische bescheiden dan hiervoor besproken steunt, slaagt niet de grond van hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust.
4.7. De belastingen die voorkomen in de functies waarop de schatting is gebaseerd overschrijden de mogelijkheden die appellant heeft niet.
4.8. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas
GdJ