ECLI:NL:CRVB:2012:BY6197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7187 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. V.M.C. Verhaegen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht naar de beperkingen van appellante, die sinds 1995 arbeidsongeschikt was. Het Uwv had de WAO-uitkering van appellante beëindigd per 12 juli 2005, maar na een verslechtering van haar gezondheid had zij opnieuw een uitkering aangevraagd. Het Uwv kende haar een WAO-uitkering toe met ingang van 7 juli 2008, maar stelde vast dat zij per 24 januari 2011 weer minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 december 2012 behandeld. Tijdens de zitting op 2 november 2012 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts adequaat waren. De Raad volgde de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante correct was vastgesteld op 15 tot 25%.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek en dat de functies die aan appellante waren aangeboden in medisch opzicht geschikt waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/7187 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 november 2011, 11/477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaegen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante is op 26 juni 1995 uitgevallen voor haar werk als leidster in de kinderopvang. Het Uwv heeft de aan appellante sinds juni 1996 toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) beëindigd met ingang van 12 juli 2005, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3. Met een brief van 2 juni 2010 heeft appellante zich tot het Uwv gewend en in het daarbij ingezonden formulier aangegeven dat haar gezondheid sinds 9 juni 2008 ernstig is verslechterd.
1.4. Bij besluit van 23 november 2010 is aan appellante met ingang van 7 juli 2008 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid welke is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als waarvoor zij eerder een dergelijke uitkering heeft genoten.
1.5. Bij besluit van eveneens 23 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 januari 2011 geen recht op een uitkering ingevolge de WAO meer bestaat, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.6. Bij beslissing op bezwaar van 2 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het bij overweging 1.5 genoemde besluit van 23 november 2010 gegrond verklaard. Onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 21 februari 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 29 april 2011 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 23 november 2010 arbeidsongeschikt wordt geacht naar een mate van 15 tot 25%.
1.7. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In verband met haar vele lichamelijke en psychische beperkingen acht zij zichzelf niet in staat werkzaamheden te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij onder meer de aandacht gevestigd op de arm- en schouderklachten die zij ondervindt als gevolg van werkzaamheden die zij heeft verricht als stagiaire tijdens een re-integratieperiode eind 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts dat de onderdelen die voor de beoordeling van de medische toestand van appellante van belang zijn, voldoende uitgebreid zijn onderzocht en beschreven. De rechtbank heeft in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien om te twijfelen aan de resultaten van het medisch onderzoek, temeer niet nu de bezwaarverzekeringsarts afdoende heeft gereageerd op de later ingebrachte stukken. De rechtbank kan zich voorts met de uitkomst van het onderzoek van de bezwaararbeidsdeskundige verenigen dat een verlies aan verdiencapaciteit van 22,91% moet worden aangenomen. Dit rechtvaardigt een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij vanwege haar fysieke en psychische beperkingen reeds met ingang van 24 januari 2011 verdergaand beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen en daarom ten onrechte de arbeidsongeschiktheidsklasse per die datum op 15 tot 25% is vastgesteld. Vanwege haar lichamelijke klachten acht zij een urenbeperking noodzakelijk. Appellante heeft er voorts op gewezen dat zij zich op 21 maart 2011 ziek heeft gemeld en met ingang van 18 april 2011 opnieuw volledig arbeidsongeschikt is verklaard als gevolg van reeds eerder vastgestelde psychische en fysieke beperkingen. Om haar standpunt nader toe te lichten heeft appellante een brief van 16 oktober 2012 ingezonden van de psycholoog N. Butijn, werkzaam bij het centrum voor geestelijke gezondheidszorg Emergis.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Uitgaande van de gedingstukken waar de rechtbank ten tijde van het doen van de aangevallen uitspraak over beschikte, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest.
4.2. Ten aanzien van de in hoger beroep ingezonden brief van de psycholoog N. Butijn kan de bezwaarverzekeringsarts worden gevolgd in haar conclusie dat in die brief geen aanleiding hoeft te worden gezien voor wijziging van het eerder ingenomen standpunt. De psycholoog kan niet met zekerheid zeggen hoe appellante er in januari 2011 aan toe was, maar zij acht het evident, vanuit de literatuur, dat de klachten van appellante in januari 2011 niet veel anders waren dan toen appellante bij haar in behandeling kwam. Hoewel de bezwaarverzekeringsarts het aannemelijk acht dat appellante reeds eerder klachten had van dezelfde aandoening welke later werd geconstateerd, wil dit volgens de bezwaarverzekeringsarts echter niet zeggen dat daarmee de per de latere datum vastgestelde beperkingen in verband met de onderliggende aandoening(en) ook eerder in dezelfde mate al aan de orde waren. Voorts heeft zij erop gewezen dat appellante overigens op 16 februari 2011 ook nog door haar is gezien tijdens de hoorzitting. Ten slotte wordt opgemerkt dat een toename van klachten ook niet per definitie een toename van beperkingen met zich brengt.
4.3. De WAO-uitkering is per 18 april 2011 verhoogd, omdat de verzekeringsarts heeft aangenomen dat voor appellante een urenbeperking geldt. De toegestane arbeidsduur bedraagt twee dagen van ongeveer zes uur, in totaal twaalf uur per week. Tot deze urenbeperking is de bezwaarverzekeringsarts gekomen omdat appellante gedurende drie maanden drie dagen per week niet beschikbaar is voor arbeid vanwege een behandeling bij Herstel en Balans. Ten aanzien van de gestelde urenbeperking is de bezwaarverzekeringsarts terecht tot de conclusie gekomen dat appellante pas in oktober 2011 met de revalidatiebehandeling is gestart, zodat de aanvullend gestelde urenbeperking wegens verminderde belastbaarheid pas met ingang van die maand feitelijk aan de orde was. De gestelde beperkingen zoals beschreven door appellante, en dan met name de toegenomen duurbeperking in verband met de (revalidatie)behandeling, kunnen daarom ook zeker niet in januari al aan de orde geacht worden, daar deze behandeling toen helemaal niet aan de orde was.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met verwijzing naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas
JvC