ECLI:NL:CRVB:2012:BY6095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3717 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van besluiten en beëindiging van hypotheekrentekostenvergoeding en parkeerplaatsvergoeding voor ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De appellant, werkzaam bij de Defensie Materieel Organisatie, had in 2008 een vergoeding van 90% van de bruto hypotheekrentekosten van zijn in Amsterdam aangekochte appartement en een vergoeding voor de huur van een parkeerplaats in Amsterdam ontvangen. Echter, bij besluit van 10 juli 2009 trok de directeur DMO deze besluiten in, omdat de tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten niet mogelijk was volgens de regelgeving. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Raad oordeelde dat de toekenning van de hypotheekrentekosten ten onrechte was gedaan en dat de directeur DMO de besluiten terecht had ingetrokken. Echter, de Raad stelde ook vast dat er voor de appellant een afbouwregeling had moeten worden getroffen, omdat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij geen recht had op de tegemoetkoming. De Raad heeft daarom de directeur DMO opgedragen om een afbouwregeling te treffen voor de hypotheekrentekosten, terwijl de intrekking van de parkeerplaatsvergoeding terecht was. De Raad heeft de directeur DMO ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om bij intrekking van besluiten rekening te houden met de belangen van de betrokkenen, vooral wanneer deze besluiten in strijd met het recht zijn genomen. De Raad heeft de directeur DMO ook verzocht om de gemaakte proceskosten van de appellant te vergoeden, die zijn vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

11/3717 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 mei 2011, 10/1243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de directeur Defensie Materieel Organisatie (directeur DMO)
Datum uitspraak: 13 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koolhoven hoger beroep ingesteld.
De directeur DMO heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koolhoven. De directeur DMO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam bij de Defensie Materieel Organisatie in Den Helder. Hij was met ingang van 1 april 2008 voor een periode van maximaal drie jaar vanuit Den Helder tewerkgesteld in Amsterdam. Bij besluit van 18 maart 2008 is aan appellant een vergoeding van 90% van de bruto hypotheekrentekosten van het door hem in Amsterdam aangekochte appartement toegekend. Bij besluit van 9 oktober 2008 is aan appellant een vergoeding voor de huur van een parkeerplaats in Amsterdam toegekend.
1.2. Bij besluit van 10 juli 2009 heeft de directeur DMO de besluiten van 18 maart 2008 en 9 oktober 2008 ingetrokken en de vergoedingen per 1 mei 2009 respectievelijk 1 juni 2009 beëindigd. De tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten was op grond van de regelgeving in het geval van appellant niet mogelijk. De huur van een parkeerplaats kwam niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het niet in het belang van de dienst was dat appellant in Amsterdam permanent een auto tot zijn beschikking had. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 7 april 2010 (bestreden besluit) heeft de directeur DMO het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 2009 - voor zover in dit geding van belang - ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard voor zover dat zich richtte tegen de nota van 16 juli 2009 waarin de inhoud van het besluit van 10 juli 2009 is herhaald. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De directeur DMO heeft de besluiten tot toekenning van de tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten en de vergoeding van de huur van een parkeerplaats op goede gronden ingetrokken. Die besluiten waren genomen door de directeur van het Centrum voor Automatisering voor Missiekritische Systemen-Force Vision (directeur CAMS) zonder dat hij daartoe bevoegd was. Bovendien was toekenning van een tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten op basis van de regelgeving in het geval van appellant niet mogelijk. Appellant maakte geen gebruik van gehuurde woonruimte, zodat er geen sprake was van pensionkosten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (VKBBAD). Voor toepassing van de hardheidsclausule is geen reden. Het Besluit Dienstreizen Defensie voorziet niet in een bepaling op grond waarvan de kosten van parkeren in de nabijheid van het woonadres (kunnen) worden vergoed. Van een onbillijkheid van overwegende aard is ook in het geval van de parkeerkosten geen sprake; toepassing van de hardheidsclausule is daarom terecht achterwege gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit ten onrechte in stand zijn gelaten. De toekenningsbesluiten zijn ten onrechte ingetrokken. De directeur CAMS was wel bevoegd om het besluit tot tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten te nemen. Verder heeft appellant gesteld dat het begrip pensionkosten bij de toekenning van de tegemoetkoming kennelijk is opgevat als huisvestingskosten; hypotheekrentekosten zijn huisvestingskosten. Subsidiair heeft appellant gesteld dat er een overgangs- of afbouwregeling had moeten worden getroffen. Hij had immers doorlopende kosten, terwijl hij er op had mogen vertrouwen dat de toekenning in orde was. Dat geldt ook voor de vergoeding van de huurkosten van een parkeerplaats.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 13 juli 2006, LJN AY4982) is een bestuursorgaan bevoegd om fouten te herstellen en besluiten die in strijd met het recht zijn genomen, in te trekken. Artikel 14, vierde lid, van het VKBBAD gaat over “een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij de standplaats”. Aan appellant is onder verwijzing naar die bepaling een tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten van het in de standplaats aangekochte appartement toegekend. Duidelijk is dat er in het geval van appellant geen sprake is van het in artikel 14, vierde lid, van het VKBBAD bedoelde verblijf in een pension. Appellant heeft immers een appartement gekocht. Hoewel de term pensionkosten enigszins gedateerd is, zijn er geen aanknopingspunten om, zoals appellant heeft gesteld, het begrip pensionkosten uit te leggen als huisvestingskosten (in het algemeen) en/of de (hypotheekrente)kosten van een eigen woning daaronder te laten vallen. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding. Dat betekent dat de tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten ten onrechte is toegekend en daarom in beginsel beëindigd mocht worden. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2. Herstel van fouten mag niet in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel of enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. Afhankelijk van de omstandigheden dient, ter vermijding van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, in de herstelbeslissing in sommige gevallen een korte of langere afbouw- of gewenningsperiode te worden geregeld. In het geval van appellant betekent dat het volgende. De directeur DMO heeft niet weersproken dat appellant zijn voornemen om een woning in Amsterdam te kopen met zijn leidinggevende heeft besproken en dat deze appellant vervolgens heeft toegezegd dat een tegemoetkoming in de kosten zou worden toegekend. De directeur DMO heeft verder erkend dat appellant niet had moeten of kunnen weten dat hij geen recht had op een tegemoetkoming in de hypotheekrentekosten. Appellant kan de afgesloten hypotheek niet van het ene op het andere moment beëindigen, waardoor een abrupte stopzetting van de tegemoetkoming forse financiële gevolgen heeft voor hem. Onder die omstandigheden had voor appellant een afbouwregeling moeten worden getroffen. Deze beroepsgrond slaagt.
4.3. Gelet op het vorenstaande behoeft de stelling van appellant dat de directeur CAMS wel bevoegd was tot de betreffende toekenningen geen bespreking meer.
4.4. Appellant heeft niet weersproken dat de toekenning van een vergoeding van de huurkosten van een parkeerplaats in strijd met het recht is, nu daarvoor geen grondslag is te vinden in het Besluit dienstreizen defensie of de Regeling dienstreizen defensie. Appellant heeft verder niet betwist dat er geen dienstbelang is dat hij in Amsterdam permanent over een auto beschikt. Ook wat de huurkosten van een parkeerplaats betreft, bestaat er geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule. Het besluit tot toekenning van een vergoeding van die kosten is daarom terecht ingetrokken. Voor een afbouwregeling bestaat geen grond nu de huur per maand kon worden opgezegd en appellant dat ook heeft gedaan.
4.5. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 april 2010 in stand zijn gelaten. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door uitgaande van een bedrag aan hypotheekrente van € 1.321,16 per maand ten laste van de directeur DMO de volgende afbouwregeling vast te stellen. Aan appellant wordt vergoed over de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 mei 2009 een bedrag ter grootte van 90% van
€ 1.321,16,-, over de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 een bedrag ter grootte van 60% van € 1.321,16,- per maand en over de periode van 1 augustus 2009 tot en met
30 september 2009 een bedrag ter grootte van 30% van € 1.321,16,- per maand.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding om de directeur DMO met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 874,- aan kosten van rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- bepaalt dat de directeur DMO een afbouwregeling treft zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.5;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 7 april 2010;
- bepaalt dat de directeur DMO aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 227,- vergoedt;
- veroordeelt de directeur DMO in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker