ECLI:NL:CRVB:2012:BY6089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van de Griend
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Einde tijdelijke aanstelling en schadevergoeding bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Appellant was tijdelijk aangesteld als Adviseur B bij de afdeling Advies van het hoogheemraadschap, met de mogelijkheid van een vaste aanstelling bij goed functioneren. Echter, zijn tijdelijke aanstelling eindigde van rechtswege op 1 november 2009, en het college besloot deze niet te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd na heroverweging door het college gehandhaafd.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank in een eerdere uitspraak had overwogen dat appellant rauwelijks was geconfronteerd met dreigend ontslag en dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren. De rechtbank had gesuggereerd dat een fictieve verlenging van de aanstelling met een half jaar redelijk zou zijn, gezien appellant gedurende een deel van de periode volledig arbeidsongeschikt was. Appellant eiste echter een schadevergoeding gebaseerd op een fictief dienstverband van een jaar zonder aftrek van ontvangen uitkeringen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank's overwegingen niet bindend waren voor het college en dat appellant geen belang had bij het hoger beroep. De Raad bevestigde dat de termijn van zes maanden voor schadevergoeding in overeenstemming was met de geldende rechtspraak en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om hiervan af te wijken. De Raad concludeerde dat de betaling van een bedrag ter hoogte van zes maandsalarissen niet als nabetaling van salaris moest worden gezien, maar als schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 4 juli 2011 werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.