11/4335 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2011, 10/7045 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
Datum uitspraak 13 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Galama, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Nieuwenhuizen en drs. M. Schut.
1.1. Appellante was vanaf 1 januari 1994 werkzaam als administratief medewerker bij de afdeling Groenvoorzieningen van de gemeente Alphen aan den Rijn. Door een reorganisatie van de stadsbeheerorganisatie in 2003 heeft de functie van appellante een afwijkende invulling gekregen die zowel zij als het college als passend hebben beschouwd. Bij besluit van 25 maart 2004 heeft het college haar met ingang van 1 mei 2003 geplaatst in deze functie van administratief medewerker bij de afdeling Beheer en Administratie.
1.2. Van november 2005 tot en met januari 2006 heeft appellante zich beschikbaar gesteld als oefencliënt voor de dienst Loopbaanmatch TMOP. Uit dat project kwam naar voren dat de functie die zij vervulde nauwelijks voldeed aan wat zij belangrijk vindt in haar werk. De beoordeling van haar werkzaamheden over de periode van 15 mei 2005 tot 1 oktober 2007, die op 1 oktober 2007 is opgemaakt en die appellante op 18 januari 2008 voor gezien heeft getekend, was onvoldoende. Ook hier kwam naar voren dat haar huidige functie, een backoffice functie in de financiële administratie, niet goed bij appellante past en dat haar kwaliteiten meer liggen op het terrein van een frontoffice functie waarbij zij een dienstverlenende rol heeft. Appellante heeft in het beoordelingsgesprek aangegeven op zoek te willen gaan naar werk dat beter past bij haar interesse en kwaliteiten.
1.3. Appellante en het college hebben over haar functioneren en de opgemaakte beoordeling gesprekken gevoerd. De afspraken die daarbij zijn gemaakt heeft het college vastgelegd in een besluit van 4 maart 2008. In afwijking van de beoordelingsregeling Alphen aan den Rijn 1994, op grond waarvan binnen zes maanden na vaststelling van de eerste onvoldoende beoordeling een tweede beoordeling moet worden opgemaakt en eervol ontslag volgt wegens ongeschiktheid voor de functie indien ook die onvoldoende is, is geen tweede beoordeling opgemaakt. In plaats daarvan heeft het college aan appellante per 15 maart 2008 de status van herplaatsingskandidaat toegekend voor de duur van twee jaar. Gedurende het herplaatsingstraject blijft de rechtspositie van appellante ongewijzigd van kracht, is zij niet meer belast met de werkzaamheden van administratief medewerker, en zal samen met haar gezocht worden naar tijdelijke passende werkzaamheden voor de duur van het traject tot het moment dat intern of extern een passende functie met formatieruimte is gevonden. Als het appellante ondanks haar inzet niet lukt om voor 15 maart 2010 een andere baan te verkrijgen zal het college het dienstverband beëindigen wegens ongeschiktheid en haar eervol ontslag verlenen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 maart 2008.
1.4. Uit een overzicht van interne vacatures van de gemeente Alphen aan de Rijn over de periode van 7 januari 2008 tot en met 14 april 2010 blijkt dat het aantal voor appellante geschikte vacatures, gelet op niveau en schaal, beperkt was. In 2008 heeft zij wel op twee interne vacatures gesolliciteerd, maar zij is niet aangenomen. Van 12 december 2008 tot aan het einde van het herplaatsingtraject heeft appellante een begeleidingtraject bij Loyalis gevolgd, dat mede was gericht op het zoeken van functies buiten de gemeente Alphen aan den Rijn. Vanuit de gemeente had appellante driewekelijks een gesprek met S, de personeelsmanagementadviseur aan wie Loyalis de ontwikkelingen terugkoppelde. Om te beoordelen of een functie bij het Service Centrum Alphen voor appellante passend zou kunnen zijn heeft het bureau Hauptmeijer en Clotscher op 7 juli 2009 een loopbaanscan gedaan. Daaruit kwam naar voren dat er meerdere serieuze ontwikkelpunten waren en dat zij het vereiste MBO-niveau niet heeft laten zien. In april 2009 en augustus 2009 heeft S appellante geattendeerd op diverse vacatures buiten de gemeente Alphen aan den Rijn.
1.5. Ondanks alle inspanningen is het appellante niet gelukt om een andere functie binnen of buiten de gemeente te verkrijgen. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het college appellante op grond van artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn met ingang van 15 maart 2010 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid.
1.6. Bij besluit van 25 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte gesteld dat zij zelf op zoek wilde gaan naar werk dat beter past bij haar interesse en kwaliteiten. Bij de reorganisatie is zij voor de keuze gesteld tussen ontslag of het accepteren van een andere functie. Het college heeft appellante onvoldoende begeleid en ondersteund bij het zoeken naar een andere functie en haar ten onrechte verweten dat zij zelf weinig initiatief toonde. Voor dergelijke sollicitatie activiteiten miste appellante de nodige capaciteiten. Bovendien was het fnuikend voor het vinden van een nieuwe functie dat appellante nagenoeg was vrijgesteld van werkzaamheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het plaatsingsbesluit van 25 maart 2004. Daarmee staat in rechte vast dat de functie van administratief medewerker bij de afdeling Beheer en Administratie, waarin zij na de reorganisatie is geplaatst, voor haar passend was. Blijkens het verslag van de hoorzitting van de plaatsingscommissie op 7 juli 2003 heeft zij dit toen ook zelf te kennen gegeven.
4.2. Appellante heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de over haar functioneren van 15 mei 2005 tot 1 oktober 2007 vastgestelde beoordeling, zodat deze in rechte vast staat.
4.3. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Alphen aan den Rijn kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
4.4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de toen geldende Beoordelingsregeling gemeente Alphen aan den Rijn 1994 was het college niet verplicht om aan appellante een herplaatsingstraject aan te bieden. Het college had haar uiterlijk zes maanden na de vaststelling van de beoordeling opnieuw kunnen beoordelen en, indien deze beoordeling ook onvoldoende zou zijn, haar eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie kunnen verlenen.
4.5. Het besluit van 4 maart 2008 staat eveneens in rechte vast. De afspraken die in dit besluit zijn opgenomen over het herplaatsingstraject en de beëindiging van het dienstverband van appellante merkt de Raad aan als een nadere regeling van de uitoefening van de aan het college toekomende ontslagbevoegdheid.
4.6. Met de onder 1.4 beschreven activiteiten heeft het college appellante gedurende twee jaar voldoende begeleid en ondersteund bij het zoeken naar een andere functie. Daarbij is ook aandacht gegeven aan het vergroten van de capaciteit van appellante om zelf initiatief te nemen bij het vinden van een andere functie. Dat haar werkzaamheden gedurende het herplaatsingstraject waren uitgehold was een gevolg van de afspraken die blijkens het besluit van 4 maart 2008 waren gemaakt. Overigens is niet gebleken dat appellante haar leidinggevende tijdens het traject heeft gevraagd om extra werk.
4.7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellante met ingang van 15 maart 2010 eervol ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie anders dan op grond van ziekten of gebreken.
4.8. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K.J. Kraan en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans