ECLI:NL:CRVB:2012:BY6002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5179 WWB + 11/5180 WWB + 11/5181 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op bijstand en relevante wijziging in omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage ongegrond verklaard. De zaak betreft aanvragen om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) die appellant had ingediend na de intrekking van zijn bijstand per 1 september 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant geen relevante wijziging in zijn omstandigheden heeft aangetoond die recht zou geven op bijstand. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail bekeken, waaronder de ontruiming van de woning van appellant en de daaropvolgende aanvragen voor bijzondere en algemene bijstand. De Raad concludeert dat appellant niet in staat is geweest om objectieve en verifieerbare informatie te verstrekken over zijn situatie en de goederen die hij in opslag had. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op goede gronden heeft besloten dat appellant niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

11/5179 WWB, 11/5180 WWB, 11/5181 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2011, 10/3724, 10/3748, 10/4681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/7062 WWB en 11/6161 WWB, plaatsgevonden op 20 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bhadai. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 18 mei 2009 heeft de ontruiming van de woning van appellant plaatsgevonden. In het kader hiervan heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de opslagkosten van zijn inboedel in een door hem gehuurde ruimte bij [naam ruimte] te [vestigingsplaats]. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben twee medewerkers van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten op 14 augustus 2009 de door appellant gehuurde opslagruimte betreden en onderzocht. Hierbij is geconstateerd dat in deze box geen huisraad van appellant was opgeslagen maar andere goederen, zoals auto-uitlaten, dozen met in plastic verpakte petjes, baretten, kinder- en babypakjes, die door deze medewerkers zijn aangemerkt als handelswaar. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft het college bij besluit van 22 oktober 2009 de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2009 ingetrokken. Aan dit - na gemaakt bezwaar gehandhaafde - besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen objectieve en verifieerbare informatie heeft verstrekt over de in de box aangetroffen goederen/handelswaar, zodat niet kon worden vastgesteld in hoeverre appellant recht heeft op bijstand. Appellant heeft tegen de beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld.
1.2. Op 28 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor toiletspullen, kleding, schoenen en kosten verbonden aan de door hem gehuurde opslagruimte (aanvraag 1). Het college heeft bij besluit van 17 december 2009 deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 19 april 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3. Op 30 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag om algemene bijstand ingediend (aanvraag 2). Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college ook deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing heeft het college bij besluit van 19 april 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
1.4. Op 28 december 2009 heeft appellant wederom een aanvraag om algemene bijstand ingediend (aanvraag 3). Ook deze aanvraag heeft het college bij besluit van 3 februari 2010 afgewezen. Bij besluit van 31 mei 2010 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 februari 2010 ongegrond verklaard.
1.5. Het college heeft aan de besluitvorming van de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ten grondslag gelegd dat niet gebleken is van relevante gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2009 op grond waarvan appellant nu wel voor algemene of bijzondere bijstand in aanmerking zou komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het in 1.1 vermelde besluit van 22 oktober 2009 tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2009 is in rechte onaantastbaar geworden.
4.2. In een geval, waarin een nieuwe aanvraag voorligt na een eerdere beëindiging of intrekking van de bijstand of een eerdere afwijzing van een bijstandsaanvraag, ligt het in het algemeen op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sinds die beëindiging, intrekking of afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat inmiddels wel wordt voldaan aan de vereisten om voor algemene of bijzondere bijstand in aanmerking te komen. Er bestaat geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken.
4.3. De te beoordelen perioden in geding voor de aanvragen 1 tot en met 3 lopen van 28 oktober 2009 tot en met 17 december 2009, van 30 oktober 2009 tot en met 17 december 2009 en van 28 december 2009 tot en met 3 februari 2010.
4.4. Appellant heeft als gewijzigde omstandigheid bij zijn aanvragen 1 en 2 gesteld, maar niet onderbouwd, dat hem de toegang tot de [naam ruimte] vanaf 1 september 2009 was ontzegd wegens huurachterstand, zodat hij niet meer over de daar opgeslagen goederen kon beschikken. Voorts heeft hij in december 2009 een drietal verklaringen overgelegd waaruit zou blijken dat de in de [naam ruimte] aangetroffen auto-uitlaten geen economische waarde vertegenwoordigen en dat de in de box aangetroffen kledingstukken hem gratis ter beschikking waren gesteld en bestemd waren voor een goed doel. Bij zijn tweede aanvraag om algemene bijstand heeft appellant als gewijzigde omstandigheid aangegeven dat de huurovereenkomst met [naam ruimte] per 13 november 2009 is beëindigd en dat hij sindsdien niet meer de beschikking heeft over de daarin opgeslagen goederen. Deze goederen zou appellant zelf naar een afvalverzamelplaats hebben gebracht.
4.5. Wat appellant heeft aangevoerd vormt geen relevante wijziging van omstandigheden als onder 4.2 omschreven. Appellant heeft geen objectieve verklaringen gegeven en daarnaast geen objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt over de herkomst, de omvang en de waarde van de in augustus 2009 in de [naam ruimte] aangetroffen goederen. Ook naderhand heeft appellant deze duidelijkheid niet gegeven. Hetzelfde geldt met betrekking tot de reden waarom en de wijze waarop deze spullen later weer van de hand zijn gedaan en/of daaruit inkomsten zijn verkregen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat door het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens niet is vast te stellen of appellant in de te beoordelen perioden in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en derhalve terecht tot de conclusie is gekomen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
4.6. Uit 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) V.C. Hartkamp
sg