Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2011, 10/4143 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 november 2012
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.A.C. Vijn, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
1. Bij besluit van 7 april 2010 heeft het Uwv aan appellant, die werkloos was geworden uit zijn dienstbetrekking van barkeeper in een café, met ingang van 1 november 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 57,47. Bij besluit van 20 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat voor de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van het door de werkgever opgegeven loon sociale verzekeringswetten (SV-loon) dat appellant in de voor hem geldende referteperiode heeft genoten.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant een procedureel argument, betrekking hebbend op de besluitvorming in bezwaar, naar voren gebracht. Ten gronde heeft hij aangevoerd dat het dagloon waarnaar de hem toegekende WW-uitkering is berekend te laag is vastgesteld. Het dagloon dat door het Uwv is vastgesteld is afgeleid van het loon dat de werkgever heeft opgegeven naar een omvang van appellants dienstbetrekking van 28 uur per week. Het staat echter volgens appellant vast dat hij 42 uur per week werkte tegen een loon van laatstelijk € 8,50 per uur netto. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat door een vonnis van de kantonrechter van 1 februari 2011, gewezen tussen hem en de werkgever, vast is komen te staan dat hij 42 uur per week werkte en dus meer verdiend moet hebben dan door de werkgever is verantwoord aan de belastingdienst. Ook uit door appellant overgelegde getuigenverklaringen blijkt volgens hem dat hij in de door hem gestelde omvang per week arbeid heeft verricht. Tenslotte heeft appellant gesteld dat een bank hem een lening van € 25.000,- heeft verstrekt en dat hij vier creditcards heeft gekregen. Dit zou niet zijn gebeurd indien de bank zou zijn uitgegaan van het lage salaris dat de werkgever heeft opgegeven. Appellant stelt dat ook het niet door de werkgever aan de belastingdienst verantwoorde loon betrokken moet worden bij de dagloonberekening. Dat moet leiden tot een hoger dagloon en dus tot een hogere WW-uitkering.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard op de procedurele grond, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft appellants beroepsgronden met betrekking tot het door het Uwv vastgestelde dagloon verworpen. Zij heeft geoordeeld dat door het genoemde vonnis van de kantonrechter van 1 februari 2010, gewezen tussen appellant en de werkgever, niet definitief is komen vast te staan dat appellant in een betrekkingsomvang werkte van 42 uur per week. Voorts heeft de rechtbank aan de door appellant overgelegde getuigenverklaringen niet de consequentie verbonden dat daarmee aannemelijk is geworden dat appellant 42 uur per week in het café werkzaam was. In het gegeven dat een bank appellant een lening van € 25.000,- heeft verstrekt en dat hij vier creditcards heeft gekregen, zag de rechtbank geen bewijs dat appellant meer loon heeft ontvangen dan door de werkgever is opgegeven.
4.1. In hoger beroep heeft appellant gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Zij strekken alle ten betoge dat het dagloon waarnaar de vermelde uitkering is berekend te laag is vastgesteld. Hij stelt dat het loon dat de werkgever niet heeft opgegeven zwart is betaald, maar dat hij dit nooit heeft geweten. Hij doet in het bijzonder een beroep op artikel 3 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisgegevens (Beleidsregels), en de toelichting bij dit artikel, ingevolge welke bepaling volgens appellant een onjuiste loonopgave van de werkgever gecorrigeerd dient te worden.
4.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat de door het door de werkgever aangegeven loon onjuist is. Het stelt zich op het standpunt dat op die grond zich ten aanzien van appellant niet de in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels voorziene situatie voordoet dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt.
5. Het oordeel van de Raad over aangevallen uitspraak.
5.1. De aangevallen uitspraak wordt aangevochten voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
5.2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv aan de WW-uitkering van appellant een juist bedrag aan dagloon ten grondslag heeft gelegd.
5.3. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de WW wordt voor de berekening van de uitkering als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Volgens het tweede lid van artikel 45 van de WW, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn gesteld bij het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit). Artikel 1, eerste lid, onder j. van het Besluit verstaat onder loon, het loon bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wfsv. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van deze wet wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964. Volgens artikel 10, eerste lid, van deze wet is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
5.4. Volgens artikel 2 van de Beleidsregels dient het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon en het maatmanloon gebruik te maken van de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels moet het Uwv, indien het vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gebruik maken van gegevens uit een andere bron. Uit de toelichting bij artikel 3 van de Beleidsregels komt naar voren dat, als UWV heeft vastgesteld dat een gegeven in de polisadministratie niet kan worden gebruikt, omdat de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is de werkgever alsnog een gecorrigeerde loonaangifte zal moeten doen, opdat het Uwv met het juiste loon rekening kan houden.
5.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv het dagloon heeft vastgesteld in overeenstemming met artikel 45 van de WW en de relevante bepalingen van het Besluit en dat appellant niet heeft aangetoond dat de opgave van de werkgever onjuist is.
5.6. De rechtbank heeft terecht aan het vonnis van de kantonrechter van 1 februari 2011 niet die betekenis toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien. In dat vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat op basis van de op dat moment aanwezige stukken en stellingen het vermoeden is gewettigd dat appellante in een dienstverband van 42 uur per week stond. Daarover heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de kantonrechter in zijn vonnis niet tot een definitief oordeel is gekomen over het aantal door appellant gewerkte uren en het verdiende loon. De werkgever is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om in een vervolgzitting tegenbewijs te leveren van de vermoede omvang van het dienstverband. Tot een definitief oordeel op dit punt is het niet gekomen omdat door een schikking tussen appellant en de werkgever geen vervolgzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat, anders dan appellant betoogt, deze schikking niet een impliciete erkenning door de werkgever inhoudt van de door kantonrechter vermoede omvang van het dienstverband. Voorts heeft de rechtbank terecht aan de door appellant overgelegde getuigenverklaringen niet de gevolgen verbonden die appellant wenst. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de (ex) collega's die verklaren dat appellant voor 42 uur per week werkzaam was, dit niet uit eigen waarneming hebben vastgesteld omdat ze zelf slechts in deeltijd, bijvoorbeeld alleen in het weekend, in het café werkten. Voor de klanten van het café die verklaringen hebben afgelegd geldt evenzeer dat zij geen zicht hadden op de inzet van appellant gedurende de hele werkweek. Hun waarnemingen betroffen momentopnames. Ook de omstandigheden en dat de bank aan appellante een lening heeft verstrekt en dat appellant de beschikking heeft gekregen over vier creditcards kunnen, zo heeft de rechtbank terecht overwogen, niet als toereikend bewijs dienen van de stelling van appellant dat hij, anders dan door de werkgever aan de belastingdienst heeft opgegeven, 42 uur per week heeft gewerkt tegen een netto-uurloon van € 8,50.
5.7. Voor zover betrokkene meent wel aannemelijk te hebben gemaakt dat hem wel meer loon is betaald, kan het meerdere dat niet verantwoord is aan de belastingdienst, niet gelden als een gegeven waarvan in de zin van de Beleidsregel is aangetoond, dat het onjuist is. Salarisspecificaties waarop het wel opgegeven loon is vermeld zijn betrokkene door de werkgever ter hand gesteld. Evenals - onbetwist - jaaropgaven waaruit het aangegeven loon blijkt. Betrokkene heeft desondanks de werkgever - noch ook het Uwv - tijdens het dienstverband gewezen op een discrepantie tussen het - naar zijn zeggen - daadwerkelijk ontvangen loon en het aangegeven loon.
5.8. Hetgeen is overwogen in 5.6 betekent dat appellant niet heeft aangetoond dat de loonopgave van de werkgever onjuist was en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich ten aanzien van appellant niet de in artikel 3 van de Beleidsregels bedoelde situatie voordoet.
5.9. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.