ECLI:NL:CRVB:2012:BY5953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-521 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft appellante, een voormalige verkoopster, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die haar geen recht op een Ziektewet (ZW) uitkering toekende. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die in april 2007 arbeidsongeschikt werd en na een wachttijd van 104 weken niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde dat appellante geschikt was voor haar arbeid, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen, met name ten aanzien van de bovenste extremiteiten, niet goed waren ingeschat. Tijdens de zitting op 31 oktober 2012 heeft appellante haar standpunt herhaald, maar geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met I.J. Penning als griffier.

Uitspraak

11/521 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2011, 10/2364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is werkzaam geweest als verkoopster. In april 2007 is zij arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 21 april 2009, aansluitend aan de wachttijd van 104 weken, is appellante niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij werd destijds in staat geacht in passende functies een zodanig inkomen te verdienen dat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. Appellante heeft zich op 30 november 2009 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
3.1. Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
5 maart 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij op en na deze datum niet ongeschikt wordt geacht voor haar arbeid, zijnde één van de in het kader van de WIA-beoordeling geschikt geachte functies.
3.2. Bij besluit van 3 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2010 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts uitgebrachte rapporten.
5.1. Appellante heeft in hoger beroep evenals in beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen en niet geschikt is voor ten minste één van de geduide functies. Met name de beperkingen ten aanzien van de bovenste extremiteiten zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante rapportages van mevrouw Verhage, directrice van Instituut Psychosofia, overgelegd.
5.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
6.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht noch zijn nadere of nieuwe medische gegevens overgelegd. Hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben appellante op het spreekuur gezien en mede na kennisneming van informatie van de behandeld sector, op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet buiten staat was haar arbeid, als vorenbedoeld, te verrichten. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt over de ernst van haar klachten herhaald maar geen objectief medische gegevens ingebracht die reden vormen om de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. Voor een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige, een revalidatie-arts zoals namens appellante ter zitting is verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
7. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
9. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
QDH