ECLI:NL:CRVB:2012:BY5950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2584 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft appellant, die als meewerkend voorman in de schoonmaak werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant meldde zich op 17 juli 2009 ziek vanwege stress en benauwdheidsklachten, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Het dienstverband eindigde op 1 oktober 2009. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 11 februari 2010, besloot het Uwv op 24 februari 2010 de ZW-uitkering per 25 februari 2010 te beëindigen, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 april 2010, met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts als onderbouwing.

In hoger beroep beperkte het geschil zich tot de vraag of appellant per 25 februari 2010 geschikt was voor zijn arbeid, gezien zijn klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de gezondheidstoestand van appellant en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van invaliderende psychopathologie en dat de belasting van de functie binnen de belastbaarheid van appellant viel.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Breda en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 12 december 2012 door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier I.J. Penning. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

11/2584 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 maart 2011, 10/2214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. de Kok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst, kantoorgenoot van mr. De Kok.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als meewerkend voorman schoonmaak. Op 17 juli 2009 heeft hij zich ziek gemeld vanwege stress en benauwdheidsklachten en is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het dienstverband is beëindigd per 1 oktober 2009. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 11 februari 2010 heeft het Uwv bij besluit van
24 februari 2010 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 25 februari 2010 beëindigd omdat hij per die datum geschikt is geacht voor zijn arbeid.
1.2. Bij besluit van 19 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 14 april 2010 ten grondslag. Deze arts heeft appellant onderzocht, het dossier met onder meer een schrijven van de huisarts van
30 maart 2010 bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat appellant terecht geschikt is geacht voor het werk dat hij verrichtte als meewerkend voorman.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 5 november 2010 heeft het Uwv met de inzending van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 december 2010 de maatstaf arbeid nader gemotiveerd. Vanwege dit motiveringsgebrek heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens de bezwaarverzekeringsarts rond de datum in geding weliswaar gesproken kan worden over spanningsklachten maar dat dit niet leidt tot invaliderende psychopathologie. Dat houdt in dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van het verrichten van arbeid. De belasting van de functieomschrijving van 20 december 2010 valt binnen de belastbaarheid van appellant, zodat het Uwv de ZW-uitkering op goede gronden heeft beëindigd.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij nog steeds psychische en daardoor ook lichamelijke klachten ondervindt, als gevolg waarvan hij niet in staat is om te werken. In dit verband heeft appellant wederom verwezen naar een rapportage van de keuring door een psycholoog van AOB Compaz ten behoeve van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Tilburg van 5 december 2005.
4. In hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of appellant gelet op zijn klachten per 25 februari 2010 geschikt geacht kan worden voor zijn arbeid.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding en op verantwoorde wijze hebben geconcludeerd dat appellant op die datum niet buiten staat was zijn werk te verrichten.
5.3. De in hoger beroep nogmaals overgelegde medische stukken werpen geen ander licht op de zaak. Deze stukken hebben geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en vormen dus geen reden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
5.4. Nu appellant in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens heeft overgelegd, volgt uit het hiervoor onder 5.2 en
5.3 overwogene dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput.
(getekend) I.J. Penning.
IvR