ECLI:NL:CRVB:2012:BY5949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2586 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 5 november 2008 ziek meldde vanwege psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar werk als baliemedewerkster. De bezwaarverzekeringsarts baseerde zijn oordeel op onderzoek en dossierstudie, en kwam tot de conclusie dat de psychische klachten van appellante niet zo ernstig waren dat ze haar werk onmogelijk maakten.

De Raad wijst erop dat de door appellante ingebrachte medische gegevens, waaronder een voorlopige diagnose van psycholoog De Vries, niet voldoende zijn om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen. De Raad concludeert dat de onderzoeken door de bedrijfsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de bevindingen van deze artsen voldoende basis bieden voor de conclusie dat appellante hersteld is verklaard per 7 juni 2010. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

11/2586 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2011, 10/5491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Juchter van Bergen Quast. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als baliemedewerkster in een tandartsenpraktijk. Op 5 november 2008 heeft zij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na onderzoek door een bedrijfsarts op 2 juni 2010 heeft het Uwv bij een ongedateerd besluit (het primaire besluit) de ZW-uitkering van appellante met ingang van 7 juni 2010 beëindigd omdat zij per die datum geschikt is geacht voor haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 19 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 15 juli 2010 ten grondslag. Deze arts heeft appellante onderzocht, het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat appellante terecht geschikt is geacht voor het werk dat zij verrichtte als baliemedewerkster.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderzoeken door de bedrijfsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de gezondheidstoestand van appellante op 7 juni 2010 te komen. De door appellante in beroep overgelegde brief van psycholoog De Vries van PsyQ van 6 september 2010 bevat geen informatie op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat psycholoog De Vries op 6 september 2010 de voorlopige diagnose ‘depressie, herhaald, ernstig en PTSS’ rapporteerde. Deze DSM IV-diagnose werd op 29 augustus 2011 bevestigd door zijn collega Mooren. Het kan, zo stelt appellante, dus niet anders dan dat deze situatie ook al latent op de datum in geding aanwezig was. Dit is echter tijdens de onderzoeken door de bedrijfsarts en de bezwaarverzekeringsarts niet herkend. De onderzoeken waren derhalve onzorgvuldig.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bedrijfsarts heeft na eigen onderzoek gerapporteerd dat de chronische depressieve klachten als stabiel zijn te beschouwen. Er kan rekening worden gehouden met het continu omgaan met de eigen emoties en met het werken in grote menigten. Daar dit in de eigen functie geen vereiste is, wordt appellante hersteld verklaard per 7 juni 2010 voor haar werk als baliemedewerkster. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante eveneens gezien en de bevindingen van de bedrijfsarts onderschreven.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in de rapportages van 15 juli 2010, 31 augustus 2010 en 15 juni 2011, dat appellante op de datum in geding weliswaar stemmingsklachten ervaart maar dat de bevindingen bij onderzoek, zo er op 7 juni 2010 al sprake was van een - latent - aanwezige PTSS, niet wijzen op dusdanig ernstige psychische beperkingen, die appellante het verrichten van haar werk onmogelijk zouden maken.
4.3. In zijn brieven van 23 april en 9 juli 2010 geeft psycholoog De Vries van PsyQ aan niets te kunnen zeggen over de toestand van appellante, daar hij haar vanaf 14 januari 2010 niet meer heeft gesproken. Toen had appellante veel vorderingen gemaakt. Om duidelijkheid te krijgen over het huidige ziektebeeld, dient appellante opnieuw te worden onderzocht.
Uit de brief van De Vries van 6 september 2010 wordt niet duidelijk op welke bevindingen de - voorlopige - diagnose PTSS was gebaseerd. Appellante meldde zich immers, na een onderbreking van een half jaar, medio juli 2010 weer bij PsyQ en gezien de uitnodiging van 2 september 2010 vond het eerste gesprek tussen appellante en De Vries pas plaats op
17 september 2010. Evenmin is duidelijk vanaf welk tijdstip deze diagnose diende te gelden. Dit geldt overigens ook voor de rapportage van psycholoog Mooren. Bovendien is de diagnose in beide gevallen niet gesteld door een medicus.
4.4. Nu appellante in hoger beroep geen andere medische gegevens in het geding heeft gebracht ter ondersteuning van haar standpunt, volgt uit het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
QDH