ECLI:NL:CRVB:2012:BY5929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5998 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een bakker na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als bakker werkzaam was. Appellant had zich op 9 februari 2010 ziek gemeld vanwege rug- en nekklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 24 januari 2011, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn werk. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om te concluderen dat appellants gezondheidstoestand was verbeterd en dat hij in staat was zijn werk als bakker te verrichten.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden had vastgesteld dat er geen medische belemmeringen waren voor appellant om zijn werk te hervatten. De Raad wees erop dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuw licht op de zaak wierp, aangezien deze informatie niet relevant was voor de datum in geding. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor nader medisch onderzoek en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing unaniem steunden. Er werden geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen gronden voor een proceskostenveroordeling waren.

Uitspraak

11/5998 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 september 2011, 11/2937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is als bakker werkzaam geweest bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Hij heeft zich op 9 februari 2010 wegens rug- en nekklachten vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan is aan hem uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 24 januari 2011 beëindigd, omdat appellant op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Bij besluit van 19 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 januari 2011 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts door hun onderzoek, dat de rechtbank voldoende zorgvuldig achtte, over een volledig beeld van de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Verder hebben de verzekeringsartsen, gelet op de informatie van de behandelend neuroloog, volgens de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat sprake was van een verbetering van de medisch situatie van appellant.
5.1. Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Een verzekeringsarts heeft na onderzoek op 18 januari 2011 mede op grond van informatie van de behandelend sector vastgesteld dat de toestand van appellant, bij wie in 2009 een hernia L4-L5 was vastgesteld, zodanig was verbeterd, dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestond om zijn arbeid te verrichten. Bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff heeft na ontvangst van nadere informatie van de behandelend neuroloog in zijn rapport van 18 april 2011 geconcludeerd dat ten aanzien van appellants nekklachten geen duidelijke afwijkingen waren gevonden en dat wat betreft de rugklachten een verminderde bulging ten opzichte van 2009 was gevonden, zodat de medische toestand was verbeterd. Zoals voornoemde bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 5 december 2011 te kennen geeft, werpt de bij aanvullend beroepschrift ingebrachte medische informatie hierop geen ander licht.
5.2. Appellant heeft nadien nog nadere informatie van de behandelend sector ingebracht, waaruit onder meer blijkt dat bij een MRI-CWK op 1 december 2011 geen hernia’s zijn vastgesteld en bij een MRI-LSWK op 22 november 2011 een HNP op niveau L4-L5 is gezien. Deze medische bevindingen nemen niet weg dat de bezwaarverzekeringsarts op grond van de destijds beschikbare informatie en dus op goede gronden heeft vastgesteld dat appellants gezondheidstoestand op de datum in geding hem niet verhinderde zijn arbeid als bakker te verrichten. De Raad verwijst in dit verband naar het van de zijde van het Uwv ingezonden rapport van 16 oktober 2012 van voornoemde bezwaarverzekeringsarts, die terecht opmerkt dat de neurochirurg bij onderzoek geen duidelijke afwijkingen heeft gevonden. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft opgemerkt - dit na overleg met een bezwaarverzekeringsarts - bevatten de op 17 oktober 2012 ingezonden brieven medische gegevens die enerzijds geen betrekking hebben op de datum in geding en anderzijds reeds bekend waren bij het Uwv. Ook deze gegevens vormen dus geen reden voor een ander oordeel.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 volgt dat er geen reden is een nader medisch onderzoek te doen instellen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
QDH