ECLI:NL:CRVB:2012:BY5811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3920 VALYS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan noodzakelijke betaling in naam van belanghebbende met betrekking tot bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een appellant om mee te werken aan noodzakelijke betalingen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant, die psychische problemen ondervindt, had verzocht om rechtstreekse betaling van bijzondere bijstand voor reiskosten aan Valys, een taxidienst, en om rechtstreekse ontvangst van facturen door het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur. Het college had deze verzoeken afgewezen, met de motivering dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 57 van de WWB, dat vereist dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2009 en 2010 bijzondere bijstand had ontvangen voor reiskosten en andere zorggerelateerde kosten. De Raad heeft de argumenten van de appellant overwogen, waaronder zijn psychosociale problemen en de noodzaak van rechtstreekse betalingen om zijn financiële situatie te verbeteren. Echter, de Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zonder hulp niet in staat was om zijn financiën te beheren. De Raad oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen gegronde redenen waren om aan te nemen dat de appellant niet in staat was tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen.

De uitspraak bevestigt dat de verzoeken van de appellant om rechtstreekse betaling en ontvangst van facturen terecht zijn afgewezen, en dat de appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 57 van de WWB. De Raad heeft de hoger beroepen van de appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/3920 VALYS, 11/2162 WWB, 11/2163 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 4 juni 2010, 10/414 (aangevallen uitspraak 1), 14 maart 2011, 10/2860 (aangevallen uitspraak 2) en 14 maart 2011, 10/2861 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)
Datum uitspraak: 11 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.G. Matze, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend. Ook het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Matze. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in 2009 en 2010 reiskosten gemaakt voor bovenregionaal taxivervoer met Valys/Connexxion (Valys). In 2010 heeft appellant verder gebruikt gemaakt van persoonlijke alarmering bij Surplus. Ook heeft hij in 2010 thuiszorg en individuele en ondersteunende begeleiding (begeleiding) ontvangen. Hiervoor is hij een eigen bijdrage verschuldigd aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).
1.2. Het college heeft aan appellant bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van het gebruik van de onder 1.1 genoemde voorzieningen.
1.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 19 november 2008, LJN BG4990, geoordeeld over het tussen appellant en het college gerezen geschil over de wijze waarop de bijzondere bijstand voor bovenregionale reiskosten over 2007 dient te worden uitbetaald. De Raad heeft in die uitspraak, voor zover van belang, het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Ten overvloede is overwogen dat het appellant vrij staat zich alsnog met een expliciet verzoek tot het college te wenden teneinde de wijze van betaling te wijzigen in rechtstreekse betaling aan Valys. Gelet op de persoon van appellant is de Raad er vanuit gegaan dat het college serieus zijn invloed zal aanwenden om te bewerkstelligen dat voortaan rechtstreeks aan Valys kan worden betaald.
2. In zijn aanvraag van 1 december 2008 om bijzondere bijstand voor reiskosten in 2009 heeft appellant het college tevens verzocht de bijzondere bijstand rechtstreeks te betalen aan Valys (rechtstreekse betaling). Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college dit verzoek afgewezen.
2.1. Bij besluit van 10 december 2009 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 2009 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het verzoek om rechtstreekse betaling moet worden opgevat als een verzoek om toepassing van artikel 57 van de Wet werk en bijstand (WWB). De psychische problemen van appellant hebben niet tot gevolg dat hij niet in staat is zijn administratie en financiën te beheren, zodat er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat appellant zonder hulp van de gemeente niet in staat is tot verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Appellant voldoet daarom niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 57 van de WWB. Bovendien is uit de ingewonnen informatie van Valys gebleken dat de gemeente de volledige factuur moet voldoen, zodat de gemeente het risico loopt reizen te vergoeden die niet onder het toekenningsbesluit vallen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3. In zijn aanvragen van 1 december 2009 om bijzondere bijstand voor de kosten van alarmering en de eigen bijdrage voor thuiszorg en begeleiding voor 2010 heeft appellant het college tevens verzocht de bijzondere bijstand rechtstreeks te betalen aan Surplus en het CAK, waarbij het college ook de facturen rechtstreeks in ontvangst neemt van Surplus en het CAK (rechtstreekse ontvangst). Bij twee gelijktijdige besluiten van 22 december 2009 heeft het college ingestemd met rechtstreekse betaling en het verzoek om rechtstreekse ontvangst van de facturen afgewezen.
3.1. Bij besluit van 1 juni 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 22 december 2009 ongegrond verklaard. De besluitvorming berust op de overweging dat de besluiten van 22 december 2009 moeten worden opgevat als een weigering om de bijzondere bijstand met toepassing van artikel 57, aanhef en onder b, van de WWB te verstrekken. Aan de inwilliging van dat verzoek is immers inherent dat de betrokkene de bijstand in natura ontvangt en zelf geen rekeningen meer ontvangt en betaalt. Appellant voldoet niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 57 van de WWB.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het college op 2 september 2010 de motivering van het bestreden besluit 2 heeft aangevuld. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. In zijn aanvraag van 1 december 2009 om bijzondere bijstand voor reiskosten in 2010 heeft appellant het college tevens verzocht de bijzondere bijstand rechtstreeks te betalen aan Valys, waarbij de gemeente ook de facturen rechtstreeks in ontvangst neemt. Bij besluit van eveneens 22 december 2009 heeft het college het verzoek afgewezen, waarbij het verzoek voor zover het de rechtstreekse betaling betreft is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.1. Bij besluit van 9 juni 2010 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2009 herroepen, het verzoek aangemerkt als een nieuwe aanvraag voor 2010 om toepassing van artikel 57 van de WWB en dat verzoek afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 57 van de WWB.
4.2. Bij de aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraken. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellant heeft psychosociale problemen op grond waarvan maatschappelijke teloorgang dreigt. Onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 57 van de WWB betoogt appellant dat hij reeds daarom onder de reikwijdte van dat artikel valt. Een medische onderbouwing dat hij niet in staat is zijn financiën te beheren is niet vereist. Appellant is bekend met lichamelijke en psychische problemen. Ook zijn gevorderde leeftijd speelt een rol. Hij is in 2005 opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In september 2012 heeft gedurende drie dagen een klinische opname plaatsgevonden in een centrum voor psychose. Vanwege zijn psychiatrische aandoening ontvangt appellant begeleiding. Hij is gedwongen deze begeleiding oneigenlijk in te zetten door zijn begeleidster te verzoeken om zijn administratie bij te houden en betalingen te verrichten. Voor de rechtstreekse betaling van de reiskosten aan Valys beroept appellant zich op de onder 1.3 genoemde uitspraak van de Raad van 19 november 2008. Omdat dit maandelijkse facturen zijn en het college maandelijks kan ingrijpen, is het risico voor het college gering. Bovendien kan een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten over het terugvorderen van teveel betaalde ritten en het stopzetten van de regeling bij oneigenlijk gebruik. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het college niet helder en consistent is in zijn besluitvorming, omdat het college sommige kosten voor rechtstreekse betaling in aanmerking brengt en andere kosten niet.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Vaststaat dat het college in 2009 en 2010 aan appellant bijzondere bijstand voor reiskosten heeft toegekend. In 2010 heeft het college aan appellant voorts bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van alarmering en de eigen bijdrage thuiszorg en begeleiding. In hoger beroep liggen uitsluitend voor de verzoeken van appellant om rechtstreekse betaling van de reiskosten in 2009 en 2010, met rechtstreekse ontvangst van de facturen in 2010, en het verzoek van appellant om rechtstreekse ontvangst van de facturen voor de kosten van alarmering en de eigen bijdrage voor thuiszorg en begeleiding in 2010.
6.2. Ingevolge artikel 57 van de WWB kan het college indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen:
a. aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht;
b. de bijstand in natura verstrekken.
6.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2002/03, 28870, nr. 3, blz. 77) is de mogelijkheid tot toepassing van artikel 57 WWB niet beperkt tot situaties waarin de belanghebbende zich in problematische schuldensituaties bevindt, of dreigt te geraken. Ook situaties waarin de belanghebbende beschermd moet worden tegen het afglijden in de maatschappij en tekortschiet in zijn zelfredzaamheid - zoals dakloosheid, psychosociale problemen, verslaving en schulden - kunnen aanleiding zijn om toepassing te geven aan artikel 57 van de WWB.
6.4. Het college en de rechtbank hebben de verzoeken van appellant terecht aangemerkt als verzoeken om toepassing van artikel 57 van de WWB. De inhoud van die verzoeken moet aldus worden verstaan dat appellant verzoekt de verplichting van artikel 57, aanhef en onder a, van de WWB op hem van toepassing te doen zijn. Gelet op de uit de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel blijkende aard en doel van die bepaling kan de verplichting van artikel 57 van de WWB, naast het meewerken aan rechtstreekse betaling uit de bijstand, tevens inhouden het meewerken aan het rechtstreeks toezenden van de daartoe benodigde facturen aan het college. Artikel 57, aanhef en onder a, van de WWB kan aldus grondslag bieden voor een samengestelde verplichting die inhoudt dat betrokkene meewerkt aan rechtstreekse betalingen uit de bijstand, waarbij de facturen voor die betalingen rechtstreeks aan het college worden gezonden.
6.5. Het college betoogt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet-ontvankelijk verklaard moet worden op de grond dat appellant in hoger beroep niet uitdrukkelijk heeft verzocht te bepalen dat de facturen van Surplus en het CAK rechtstreeks dienen te worden toegezonden aan het college. Het college kan echter niet gevolgd worden in zijn stelling dat procesbelang ontbreekt omdat het geding uitsluitend betrekking heeft op rechtstreekse betaling en daarin is voorzien in de besluiten van 22 december 2009. De rechtbank heeft immers de afwijzing van het verzoek om rechtstreekse toezending van de facturen aangemerkt als een afwijzing van het verzoek om toepassing te geven aan artikel 57 van de WWB. Vervolgens heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat er geen redenen zijn tot toepassing van dat artikel. Hiertegen heeft appellant zich in hoger beroep gekeerd teneinde, zoals ter zitting is bevestigd, deze rechtstreekse toezending alsnog te verkrijgen.
6.6. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant psychische klachten ondervindt. Appellant heeft aangevoerd dat hij door deze psychische klachten zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Ter onderbouwing van standpunt heeft appellant een verklaring van GZ-psycholoog H. Schuurmans in het geding gebracht. Deze verklaring bevat echter uitsluitend de conclusie dat appellant vanwege zijn psychische problemen beperkt is in zijn mobiliteitsmogelijkheden. Zijn mogelijkheden om zelf zijn financiële administratie te doen blijven onbesproken. Voor zover appellant heeft afgezien van het overleggen van eventuele andere medische stukken die kunnen dienen ter onderbouwing van zijn standpunt, moet dit voor rekening van appellant blijven. Indien appellant meent dat zijn persoonlijke levenssfeer bescherming behoeft, had hij een verzoek om beperkte kennisneming van zijn medische gegevens als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb kunnen doen. Dat appellant, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, tekortschiet in zijn zelfredzaamheid en alleen dankzij de hulp van zijn begeleidster in staat is om zijn administratie bij te houden en zijn betalingen te doen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daarom bestaan geen gegronde redenen om aan te nemen dat appellant zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Appellant voldoet daarmee niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 57 van de WWB.
6.7. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat het college ter uitvoering van de onder 1.3 genoemde uitspraak van 19 november 2008 de mogelijkheden tot rechtstreekse betaling aan Valys heeft onderzocht. Daarmee heeft het college voldaan aan de in die uitspraak opgenomen inspanningsverplichting. Appellant heeft niet bestreden dat de facturen van Valys alle, ook eventueel niet in de bijzondere bijstand begrepen ritten, kunnen bevatten.
6.8. Over het verschil tussen het wel toestaan van rechtstreekse betaling van de kosten voor alarmering en de eigen bijdrage voor thuiszorg en begeleiding in 2010 en het afwijzen van dat verzoek voor de reiskosten in 2009 en 2010 heeft het college ter zitting het volgende toegelicht. De toewijzing berust op een verkeerde toepassing van artikel 57 van de WWB. Op grond van voortschrijdend inzicht houdt het college inmiddels voor alle kosten vast aan de vereisten van artikel 57 van de WWB. De Raad stelt vast dat appellant hiervan geen nadeel heeft ondervonden. Van het college kan niet worden verwacht dat hij deze gemaakte fout herhaalt.
6.9. Uit hetgeen is overwogen in 6.6 tot en met 6.8 volgt dat het college de onder 6.1 genoemde verzoeken terecht heeft afgewezen. De hoger beroepen slagen dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en C.H. Bangma en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) N.M. van Gorkum
NK