ECLI:NL:CRVB:2012:BY5775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-616 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en ingangsdatum van arbeidsongeschiktheidsklasse

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid met een ingangsdatum van 16 juli 2009. Appellant betwistte deze ingangsdatum en stelde dat de herziening ten onrechte was vastgesteld, aangezien de functies schriftelijk aangezegd dienden te worden. Het Uwv erkende dat de ingangsdatum onjuist was en stelde voor om de herziening in te laten gaan per 15 september 2009, waarbij appellant tot die datum in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% zou blijven.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 21 december 2009 ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderbouwd waarom de ingangsdatum van de herziening niet per 15 september 2009 kon worden vastgesteld. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond. De herziening van de WAO-uitkering werd vastgesteld per 15 september 2009, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om de juiste ingangsdata te hanteren bij herzieningen van uitkeringen.

Uitspraak

11/616 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2010, 10/714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012. Voor appellant is verschenen mr. M.H. Samama, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 augustus 2007 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 21 december 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juli 2009 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 1 augustus 2007 alsnog bepaald op 80 tot 100% en vanaf 16 juli 2009 op 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 december 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, zoals vastgelegd in hun rapporten van respectievelijk
22 april 2009 en 29 november 2009. Uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2009 zijn functies geduid waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat deze de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige in hun rapporten van respectievelijk 20 oktober 2009 en 11 december 2009 afdoende gemotiveerd dat de functies voor appellant geschikt zijn. De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat appellant qua opleiding en verworven kennis voldoet aan opleidingsniveau 2. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht de uitlooptermijn van twee maanden en een dag in acht heeft genomen na het gesprek van appellant met de arbeidsdeskundige op 15 mei 2009.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep al is aangevoerd. Voorts heeft appellant betoogd dat hij omdat de door de bezwaarverzekeringsarts na de hoorzitting opgevraagde informatie van de behandelend psychiater van aanmerkelijk belang was voor het te nemen besluit, opnieuw in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarover te worden gehoord, zoals geregeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot heeft appellant de stelling betrokken dat het besluit van 21 december 2009 niet alleen een beslissing op het bezwaar van appellant bevat, maar tevens een primair besluit over de herziening per 16 juli 2009. Tegen dit nieuwe (primaire) besluit had appellant bezwaar moeten kunnen maken. Nu is hem een instantie ontnomen, aldus appellant. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant gewezen op de uitspraak van de Raad van 8 april 2011, LJN BQ0820.
4.1. De stelling van appellant dat hij opnieuw had moeten worden gehoord, slaagt niet. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 september 2005, LJN AU2734, mag van inlichtingen van de behandelend sector worden aangenomen dat deze feiten en omstandigheden bevatten die appellant bekend zijn. Dergelijke inlichtingen, verkregen na de hoorzitting en voor het nemen van de beslissing op bezwaar, behoeven niet te leiden tot een nieuwe hoorzitting.
4.2. De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 21 december 2009 ook een voor bezwaar vatbaar besluit bevat, treft geen doel. Bij het besluit van 21 december 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 14 juli 2009 heroverwogen. Daarbij is het Uwv tot de opvatting gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 augustus 2007 ten onrechte niet is vastgesteld op 80 tot 100% en per 16 juli 2009 de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is vastgesteld op 25 tot 35%. De verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling in bezwaar heeft betrekking gehad op de periode voorafgaand aan de beslissing op bezwaar en heeft zich toegespitst op beide voormelde data. De beslissing op bezwaar is mitsdien het resultaat van een heroverweging van het besluit van 14 juli 2009. Van een inbreuk op de processuele positie van appellant is geen sprake. Appellant heeft zijn standpunt over zijn gezondheid en de daarmee verband houdende beperkingen in volle omvang aan de rechtbank kunnen voorleggen.
4.3. De rechtbank heeft de door appellant opgeworpen medische en arbeidskundige gronden naar behoren besproken en zij heeft op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Aan die beoordeling is in hoger beroep niets toe te voegen.
4.4. Ter zitting heeft het Uwv naar voren gebracht dat de ingangsdatum van de herziening van de uitkering van appellant naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% ten onrechte is vastgesteld op 16 juli 2009. Daarbij is aansluiting gezocht bij 15 mei 2009, de datum waarop de arbeidsdeskundige appellant mondeling heeft aangezegd voor welke functies hij geschikt wordt geacht. Bij nader inzien acht het Uwv dit onjuist aangezien de functies schriftelijk behoren te worden aangezegd. In dit geval behoort voor de uitlooptermijn van twee maanden en één dag aansluiting te worden gezocht bij het besluit van 14 juli 2009. Het gevolg is dan dat appellant tot 15 september 2009 ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Met ingang van 15 september 2009 wordt zijn uitkering herzien naar de klasse van 25 tot 35%, aldus het Uwv.
4.5. Nu het Uwv te kennen heeft gegeven dat het besluit van 21 december 2009 onjuist is voor zover het betreft de ingangsdatum van de herziening naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35%, dient de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, te worden vernietigd.
4.6. Het Uwv wordt met toepassing van artikel 8:73 van de Awb veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente. Gezien de uitspaak van 16 december 2011, LJN BU9137, is het Uwv de wettelijke rente verschuldigd over de periode vanaf 1 augustus 2007.
4.7. Er zijn termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 21 december 2009 voor zover daarbij de WAO-uitkering van appellant is herzien per 16 juli 2009;
-herziet de WAO-uitkering van appellant per 15 september 2009, doch voorts overeenkomstig het vernietigde gedeelte van het besluit van 21 december 2009 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%;
-veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 4.6 is vermeld;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.748,--, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad;
-bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning
TM