ECLI:NL:CRVB:2012:BY5721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2072 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op 25 februari 2011 ongegrond had verklaard. De aanvraag om bijstand was op 28 mei 2010 ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze afgewezen op 16 juni 2010, omdat appellant niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Het college stelde vast dat appellant onvolledige informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2012 heeft de Raad voor de Rechtspraak de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op het aanvraagformulier had aangegeven alleenstaand te zijn en inwonend op een bepaald adres, terwijl hij daar niet ingeschreven stond. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant tijdens een huisbezoek op 1 juni 2010 geen overtuigende bewijsstukken kon tonen die zijn woon- en leefsituatie onderbouwden. De Raad concludeert dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wat een grond vormt voor de afwijzing van de aanvraag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, omdat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 december 2012 door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier.

Uitspraak

11/2072 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2011, 10/4769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Voor appellant is verschenen mr. Vetter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft per 28 mei 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. In het kader van de beoordeling van het recht op bijstand is onder meer onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant. Daarbij hebben twee medewerkers van de afdeling Controle op 1 juni 2010 een huisbezoek afgelegd op het door appellant opgegeven woonadres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 juni 2010.
1.2. Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan, omdat hij onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, en dat als gevolg hiervan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3. Bij het besluit van 31 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De te beoordelen periode bestrijkt in geval van een aanvraag om algemene bijstand de periode vanaf de datum van de melding tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat beoordeeld dient te worden de periode van 28 mei 2010 tot en met 16 juni 2010.
4.2. Voor een correcte toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon- en leefsituatie van de belanghebbende. In het geval het gaat om een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3. Het college heeft op goede gronden het standpunt ingenomen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woon- en leefsituatie.
4.4. Op het aanvraagformulier heeft appellant ingevuld alleenstaand te zijn en inwonend op het adres [adres 1] te [plaatsnaam]. Volgens de gemeentelijke basisadministratie staan op dit adres ingeschreven de broer en schoonzus van appellant en hun kinderen. Appellant stond niet op dit adres ingeschreven, maar op het adres [adres 2] te [plaatsnaam]. Tijdens het huisbezoek op 1 juni 2010 heeft appellant desgevraagd geen persoonlijke spullen kunnen tonen anders dan enige kledingstukken die mogelijk van hem zijn. De achteraf gegeven verklaringen onder meer over de afwezigheid van post of administratie en de computer, die zich op zolder zou bevinden, acht de Raad niet aannemelijk.
4.5. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand ingevolge de WWB niet is vast te stellen. Dat appellant vanaf 11 maart 2011 wel een WWB-uitkering is toegekend maakt dat niet anders, aangezien niet valt uit te sluiten dat de woon- en leefsituatie inmiddels is gewijzigd. Het college heeft derhalve terecht op grond van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, en artikel 17, eerste lid, van de WWB de aanvraag afgewezen.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
IJ