ECLI:NL:CRVB:2012:BY5668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening en de beoordeling van uitzonderlijke situaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante in de vorm van een renteloze lening voor de aanschaf van een nieuw bankstel. Appellante, die sinds 1 september 2004 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was goedgekeurd. Echter, het college had de bijstand in de vorm van een lening verstrekt, wat appellante betwistte, omdat zij meende dat haar situatie uitzonderlijk was door haar langdurige verblijf in een inrichting en haar psychische gesteldheid.
De Raad heeft vastgesteld dat een langdurig verblijf in een inrichting op zichzelf geen uitzonderlijke situatie vormt. De gestelde schulden van appellante, die voortvloeiden uit achterstallige zorgpremies, werden niet als voldoende bewijs gezien om aan te nemen dat de bijzondere bijstand om niet had moeten worden verleend. De Raad concludeerde dat de verlaging van de bijstandsnorm door het verblijf in de inrichting niet de oorzaak was van de premieschuld en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er andere schulden waren die haar aflossingscapaciteit beïnvloedden.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 december 2012.