ECLI:NL:CRVB:2012:BY5666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6362 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de verplichtingen van appellant om werk te vinden, zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving een bijstandsuitkering en had tot 17 juni 2009 ontheffing van deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam zich baseerde op adviezen van een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige. Appellant betwistte de juistheid van deze adviezen en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.

De Raad beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten dat appellant verplicht is om werk te vinden. De bedrijfsarts had bij appellant structurele functionele beperkingen vastgesteld, maar achtte hem geschikt voor bepaalde werkzaamheden, rekening houdend met zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige bevestigde deze geschiktheid voor licht administratief werk en andere taken, mits deze zittend konden worden uitgevoerd. Appellant voerde aan dat de adviezen onzorgvuldig tot stand waren gekomen en dat hij niet in staat was om de voorgestelde werkzaamheden te verrichten.

De Raad concludeert dat het college zich terecht heeft gebaseerd op de adviezen van de deskundigen. De rapporten getuigen van een zorgvuldig en consistent onderzoek. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om appellant ontheffing te verlenen van zijn verplichtingen onder de WWB. De stellingen van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat, zijn niet onderbouwd met aanvullende medische gegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

11/6362 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2011, 11/2786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.
OVERWEGINGEN
1. Appellant ontvangt een bijstandsuitkering laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Aan appellant was tot 17 juni 2009 ontheffing verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.1. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het college appellant gewezen op zijn verplichtingen om werk te vinden. Aangegeven is dat de invulling van deze verplichting in eerste instantie gericht zal zijn op het verkrijgen van onbetaalde arbeid. Dit besluit is gebaseerd op een Rapportage Belastbaarheidsonderzoek op basis van een medisch onderzoek van 3 maart 2010 van bedrijfsarts E. Tuyn en een Aanvullend Arbeidsdeskundig advies van 17 maart 2010 van arbeidsdeskundige W.J.G. Mulder. De bedrijfsarts heeft bij appellant structurele functionele beperkingen geconstateerd en hem geschikt geacht voor (een traject naar) werk rekening houdend met zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft appellant op basis van de bevindingen van de bedrijfsarts geschikt geacht voor licht administratief werk, receptionist en montage van kleine huishoudelijke apparaten, mits dit overwegend zittend verricht kan worden.
1.2. Bij besluit van 28 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht het college zijn besluit baseren op de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. De rechtbank is niet gebleken dat deze adviezen, wat de wijze van totstandkoming of de inhoud betreft, niet deugdelijk zouden zijn. De bedrijfsarts heeft de verklaring van de behandelend allergoloog van 21 september 2007 meegenomen in haar beoordeling en verder is niet gebleken dat de adviezen en het besluit van 9 februari 2011 onderling strijdig zijn. Voorts heeft appellant geen andere medische gegevens ingebracht om de door het college vastgestelde medische situatie van appellant voor onjuist te houden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen herhaald dat de adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat zijn beperkingen zijn onderschat, en dat hij niet geschikt is om de genoemde werkzaamheden te kunnen verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. De mededeling dat appellant verplicht is werk te vinden wordt gekwalificeerd als een impliciete weigering om ten aanzien van appellant verdere toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3. Het college heeft op basis van de onder 1.1 weergegeven adviezen op goede gronden geen dringende redenen aanwezig geacht om appellant verder van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB te ontheffen. Een bijstandverlenend orgaan is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundigen. In dit geval is geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. De door de deskundigen gebezigde motivering is overtuigend. De uitgebrachte rapporten getuigen van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Dat de bedrijfsarts geen contact heeft opgenomen met de behandelend allergoloog wordt niet onzorgvuldig geacht nu de bedrijfsarts beschikte over de verklaring van de behandelend allergoloog van 21 september 2007. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Door appellant is niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen door de bedrijfsarts zijn onderschat. De bedrijfsarts die, zoals gezegd, beschikte over de verklaring van de behandelend allergoloog, heeft in haar rapport melding gemaakt van de beperkingen van appellant die verband houden met het door de behandelend arts beschreven ziektebeeld. De stelling van appellant dat er naast de beschreven beperkingen, die overigens ook volgens appellant in de rapportage van de bedrijfsarts niet onjuist zijn weergegeven, wellicht nog andere beperkingen zijn, is niet met nadere (medische) gegevens onderbouwd. Dat geldt evenzeer voor zijn stelling dat hij niet geschikt is voor de door de arbeidsdeskundige genoemde werkzaamheden. Daarbij wordt van belang geacht dat blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige en het bestreden besluit rekening zal worden gehouden met de beperkingen van appellant. Verder berust de gestelde strijdigheid tussen het besluit van 9 februari 2011 en het advies van de bedrijfsarts op een onjuiste lezing van beide gedingstukken. Dat er door de bedrijfsarts bij appellant structurele beperkingen zijn geconstateerd staat niet haaks op de mededeling in het besluit van 9 februari 2011 dat appellant volledig arbeidsgeschikt wordt geacht, aangezien tevens bepaald is dat rekening zal worden gehouden met zijn beperkingen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R. Scheffer
HD