ECLI:NL:CRVB:2012:BY5666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de verplichtingen van appellant om werk te vinden, zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving een bijstandsuitkering en had tot 17 juni 2009 ontheffing van deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam zich baseerde op adviezen van een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige. Appellant betwistte de juistheid van deze adviezen en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.
De Raad beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten dat appellant verplicht is om werk te vinden. De bedrijfsarts had bij appellant structurele functionele beperkingen vastgesteld, maar achtte hem geschikt voor bepaalde werkzaamheden, rekening houdend met zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige bevestigde deze geschiktheid voor licht administratief werk en andere taken, mits deze zittend konden worden uitgevoerd. Appellant voerde aan dat de adviezen onzorgvuldig tot stand waren gekomen en dat hij niet in staat was om de voorgestelde werkzaamheden te verrichten.
De Raad concludeert dat het college zich terecht heeft gebaseerd op de adviezen van de deskundigen. De rapporten getuigen van een zorgvuldig en consistent onderzoek. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om appellant ontheffing te verlenen van zijn verplichtingen onder de WWB. De stellingen van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat, zijn niet onderbouwd met aanvullende medische gegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.