ECLI:NL:CRVB:2012:BY5627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3538 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, een administratief medewerkster, hoger beroep ingesteld tegen de herziening van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had haar werkzaamheden in 1994 moeten staken vanwege neurologische uitvalsverschijnselen na een migraineaanval, gevolgd door twee herseninfarcten en epileptische aanvallen. Aanvankelijk werd zij in staat geacht om halve dagen niet-stresserende werkzaamheden te verrichten. In 2009 heeft het Uwv haar uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, waarbij werd aangenomen dat zij gedurende zes uur per dag in passende arbeid kon werken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de door het Uwv ingeschakelde neuroloog, P.R. Schiphof, de belastbaarheid van appellante correct had beoordeeld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellante had aangevoerd dat haar behandelend neuroloog, dr. A.L. Strikwerda, een neuropsychologisch onderzoek had moeten laten verrichten om haar arbeidsmogelijkheden vast te stellen. De Raad oordeelde echter dat de deskundige Schiphof geen neuropsychologisch onderzoek had hoeven uitvoeren, omdat de FML voldoende rekening hield met de cognitieve beperkingen van appellante.

De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt dat appellante op de datum in geding niet in staat was om zes uur per dag arbeid te verrichten. Het standpunt van haar behandelend neuroloog dat zij slechts twee uur per dag kon werken, werd niet onderbouwd en had daarom geen doorslaggevende betekenis. De Raad wees ook het standpunt van appellante af dat zij de aan haar voorgehouden functies niet kon vervullen, omdat dit niet was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 7 december 2012.

Uitspraak

10/3538 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 mei 2010, 09/6407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Klerks hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien de neuroloog P.R. Schiphof als deskundige aan te wijzen. Deze heeft op 6 mei 2011 rapport uitgebracht.
Appellante en haar opvolgend gemachtigde mr. J.R. Kamerling hebben op dit rapport gereageerd. Daarbij is een rapport overgelegd van een neuropsychologisch onderzoek van appellante.
Partijen en de deskundige Schiphof hebben nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 8 april 1994 haar werkzaamheden als administratief medewerkster in verband met neurologische uitvalsverschijnselen na een migraineaanval moeten staken. Nadien heeft zich twee maal een (licht) herseninfarct voorgedaan en was sprake van epileptische aanvallen. Appellante werd in staat geacht gedurende halve dagen
niet-stresserende werkzaamheden te verrichten.
1.2. Aan appellante is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Eind 2008 is een herbeoordeling van appellantes arbeidsongeschiktheid in gang gezet. Deze heeft geresulteerd in het besluit van het Uwv van 12 januari 2009, waarbij appellantes uitkering met ingang van 13 maart 2009 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Daarbij is ervan uitgegaan dat appellante gedurende zes uur per dag in passende arbeid werkzaam kan zijn.
1.4. Bij het bestreden besluit van 20 juli 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 12 januari 2009 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat volgens haar behandelend neuroloog dr. A.L. Strikwerda de arbeidsmogelijkheden van appellante op basis van een neuropsychologisch onderzoek zouden moeten worden vastgesteld. De rechtbank had een dergelijk onderzoek moeten laten verrichten. Voorts is aangevoerd dat niet is gemotiveerd dat appellante thans in staat wordt geacht zes uur per dag arbeid te verrichten, terwijl zij voorheen slechts tot vier uur arbeid per dag gedurende vier dagen per week in staat werd geacht. Tot slot is opgemerkt dat de aan appellante voorgehouden functies niet door haar kunnen worden vervuld.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De door de Raad benoemde deskundige, de neuroloog Schiphof, is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding door de bezwaarverzekeringsarts op juiste wijze in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is verwoord. Naar zijn oordeel was appellante op de datum in geding in staat de aan haar voorgehouden functies te vervullen.
4.3. In zijn opdracht had de Raad de deskundige de mogelijkheid geboden desgewenst neuropsychologisch onderzoek te doen verrichten. De deskundige is daartoe niet overgegaan, omdat, zoals hij het in zijn rapport verwoordt, “een dergelijk onderzoek geen absolute objectiviteit kan geven zoals een laboratoriumwaarde of een scan en omdat zo’n onderzoek ook niet kan onderscheiden wat aan de oorspronkelijke aandoening moet worden toegeschreven of aan conditionering van de onderzochte”.
4.4. De deskundige kan in zijn onder 4.3 verwoorde standpunt niet worden gevolgd. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat de bevindingen van een neuropsycholoog en de bij neuropsychologisch onderzoek vastgestelde cognitieve tekorten op zichzelf betekenis kunnen hebben voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daarvoor is echter wel vereist dat die bevindingen en cognitieve tekorten op grond van een medisch-specialistisch rapport kunnen worden herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. De bevindingen en cognitieve tekorten moeten een logisch en consistent verband houden met beperkingen voortvloeiend uit eigenschappen die zijn aan te merken als ziekte of gebrek op neurologisch of psychiatrisch gebied.
4.5. Er is desalniettemin aanleiding de deskundige in zijn onder 4.2 verwoorde conclusie te volgen. Inmiddels heeft medio 2011 neuropsychologisch onderzoek van appellante plaatsgevonden door de GZ-psycholoog O. Keuper. Haar rapport van 5 september 2011 is door appellantes gemachtigde overgelegd. In dit rapport worden enkele aspecten genoemd waarop appellante problemen ondervindt. Met name is appellante niet in staat om zich voor langere tijd ergens intensief op te concentreren en rijzen er problemen wanneer er veel informatie op haar afkomt of veel gevraagd wordt. Juist met deze aspecten is rekening gehouden in de FML. Zo is daarin aangegeven dat appellante zich maximaal een half uur kan concentreren en dat zij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie omdat zij niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoerings¬omstandig¬heden en/of taakinhoud. Verder is appellante volgens de FML aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin geen hoog handelingstempo is vereist en dat niet voortdurend in een dwingend tempo en niet onder voortdurende tijdsdruk plaatsvindt. Aldus is voldoende rekening gehouden met de uit het neuropsychologisch rapport blijkende tekortkomingen, waarbij in het midden kan blijven of deze alle kunnen worden herleid naar medisch vastgestelde stoornissen.
4.6. Er zijn geen aanknopingspunten voor het standpunt dat appellante op de datum in geding niet in staat was gedurende zes uur per dag arbeid te verrichten. Aan het standpunt van appellantes behandelend neuroloog Strikwerda dat appellante slechts in staat kan worden geacht gedurende twee uren per dag arbeid te verrichten, kan geen doorslaggevende betekenis worden gehecht, reeds omdat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd. Evenmin is van belang dat de verzekeringsartsen van het Uwv eerder tot het oordeel kwamen dat appellante gedurende vier uur per dag kon werken. Dat standpunt had betrekking op een andere datum.
4.7. Appellantes standpunt dat zij de aan haar voorgehouden functies niet kan vervullen, is verder niet onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten om dit standpunt juist te achten.
4.8. Het onder 4.2 tot en met 4.7 overwogene leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt