ECLI:NL:CRVB:2012:BY5566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-482 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% had. De zaak is aangespannen door appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.H. Barwegen, tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad beoordeelde het geschil aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die gold tot 1 januari 2010. De Raad concludeerde dat uit de beschikbare medische stukken niet bleek dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig was uitgevoerd of gebaseerd op onjuiste medische gegevens. De Raad oordeelde dat de vastgestelde beperkingen van appellante op de datum in geding, 30 december 2008, correct waren en dat er geen ontoelaatbare overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid in de geduide functies voorkwamen.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 874, en werd bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111 vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

11/482 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2010, 10/1550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Barwegen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van
30 december 2008 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover in dit geding aan de orde, heeft de rechtbank, het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond verklaard.
3.2. Ingevolge artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Bij de beoordeling van het besluit van 21 oktober 2010 heeft de rechtbank gedingstukken betrokken die door de gemachtigde van appellante een dag voor de zitting zijn ingediend. Dit heeft de rechtbank ten onrechte gedaan. Weliswaar laat artikel 8:58 van de Awb de rechtbank een zekere vrijheid in haar beoordeling of binnen tien dagen voor de zitting door een partij ingezonden stukken bij de beoordeling van het geding mogen worden betrokken, maar zij zal daarbij aan het procesbelang van de andere partij zwaarwegende betekenis dienen te hechten. In dit geval heeft de rechtbank aan het procesbelang van het Uwv, waarop het Uwv ter zitting van de rechtbank een beroep heeft gedaan, onvoldoende betekenis toegekend. Waar het hier gaat om stukken die nieuwe medische informatie bevatten, had de rechtbank het Uwv voldoende gelegenheid moeten geven om deze stukken voor een reactie aan een bezwaarverzekeringsarts voor te leggen en had zij daartoe het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb dienen te schorsen, dan wel het onderzoek na de zitting met toepassing van artikel 8:68 van de Awb dienen te heropenen. Door dit na te laten heeft de rechtbank de betekenis van artikel 8:58 van de Awb miskend.
3.3. Gelet op het vorenstaande kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Er zijn geen redenen om de zaak opnieuw door de rechtbank te doen behandelen, omdat er geen belemmering bestaat de in 3.2 bedoelde stukken in hoger beroep wel bij het geding te betrekken, aangezien het Uwv daarop heeft kunnen reageren en dit door middel van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 oktober 2012 ook heeft gedaan. Appellante heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen het bij de beoordeling betrekken van dit rapport.
4.1. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Raad als volgt.
4.2. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden, dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij de voor haar geschikt geachte functies niet kan vervullen. Voorts heeft zij de juistheid van het vastgestelde maatmaninkomen betwist.
4.3. Uit de beschikbare medische stukken is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is uitgevoerd of is gebaseerd op onjuiste medische gegevens. In de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 maart 2010 is de belastbaarheid van appellante vastgelegd, waarbij beperkingen zijn aangenomen onder meer op belastbaarheid van de schouders, armen en handen, zwaar of repeterend werk, achtereen typen, langdurig frequent repeterende werkzaamheden, veelvuldig lichte of zware gewichten tillen, langdurig staan en boven schouderhoogte werken.
4.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 16 september 2010 op inzichtelijke wijze de door appellante ingenomen standpunten besproken. Er is geen reden te twijfelen aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
4.5. De vastgestelde beperkingen zien op de datum in geding, in dit geval 30 december 2008. Met betrekking tot de nader door appellante overgelegde medische informatie in de vorm van het rapport van A-REA, opgemaakt op 21 mei 2010, het op 8 juni 2010 voorgeschreven recept van amitriptyline, waarop de bijsluiter betrekking heeft, en de verklaring van Tamminga Fysiotherapie van 18 oktober 2010, geldt dat deze informatie niet ziet op de datum in geding. Voor zover uit deze stukken al zou volgen dat appellante meer beperkingen heeft, vallen deze - nu deze beperkingen niet reeds op de datum in geding aanwezig waren - buiten het kader van dit geding. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
18 oktober 2012, waarin vorenbedoelde stukken zijn besproken.
4.6. Uitgaande van de in de FML van 17 maart 2010 vastgelegde beperkingen heeft de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 23 maart 2010 en 29 september 2010 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat appellante geschikt is voor het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de functies verkoper technische detailhandel (SBC-code 317013), besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) en service-employée (SBC-code 342022). Deze functies zijn aan de in geding zijnde schatting ten grondslag gelegd. Nu aannemelijk is dat er geen ontoelaatbare overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid van appellante in de geduide functies voorkomen en appellante voor het overige haar stelling dat zij niet in staat is de geduide functies te vervullen niet nader heeft onderbouwd, heeft het Uwv deze functies aan het besluit ten grondslag mogen leggen.
4.7. De beroepsgronden die zien op de vaststelling van het maatmaninkomen, de toegepaste CAO en de maatmanomvang treffen geen doel. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 29 september 2010 onder de punten 3 en 4 op juiste wijze uiteengezet op welke wijze de maatmanomvang en het maatmaninkomen dient te worden berekend en ook is berekend. De namens appellante ter zitting geplaatste, niet van een onderbouwing voorziene, kanttekeningen bij deze uitleg leiden niet tot een ander oordeel.
4.8. Uitgaande van een verlies aan verdiencapaciteit van 31,8% heeft het Uwv appellante op goede gronden met ingang van 30 december 2008 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
4.9. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond moet worden verklaard.
5. Er zijn termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 874,--;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning