ECLI:NL:CRVB:2012:BY5474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4319 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en dagloon onder de Wet WIA

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. Offermans, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uwv van 18 november 2010, waarin het verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid en dagloon werd afgewezen. Appellant stelde dat hij per 6 augustus 2007 recht had op een uitkering op basis van een 40-urige werkweek in plaats van de 24-urige werkweek die was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangenomen die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad overwoog dat de door appellant aangevoerde argumenten, waaronder de resultaten van medisch onderzoek, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleverden. De Raad benadrukte dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant al was vastgesteld op 80 tot 100%, wat de hoogste klasse is, en dat de hoogte van het dagloon gebaseerd moest worden op het loon dat appellant in het refertejaar had verdiend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en G. van der Wiel als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 december 2012.

Uitspraak

11/4319 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 juni 2011, 10/1730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Offermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 18 november 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 20 juli 2010 waarbij het verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 6 augustus 2007 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een dagloon van € 78,90, is afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 18 november 2010 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de door appellant, bij zijn verzoek in 1 bedoeld, overgelegde gegevens terecht niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangemerkt die een terugkomen op de vaststelling bedoeld in 1 kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank heeft hierbij betrokken dat reeds in het kader van de besluitvorming die heeft geleid tot de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering per 6 augustus 2007 het standpunt van appellant, dat ervan uitgegaan dient te worden dat hij een dienstverband van 40 uren en niet van 24 uren had, is beoordeeld.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat er niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Appellant heeft in zijn hoger beroepschrift gesteld dat uit de door hem naar voren gebrachte gegevens volgt dat hij per 6 augustus 2007 gedurende 40 uren per week arbeidsongeschikt was en dat hem een uitkering had moeten worden toegekend naar een dagloon gebaseerd op een 40-urige werkweek.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant aan zijn verzoek om terug te komen van de besluiten als bedoeld in 1 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift van 28 juni 2007, welk bezwaarschrift mede heeft geleid tot de vaststelling van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid per 6 augustus 2007, reeds het standpunt ingenomen dat zijn uitkering dient te worden vastgesteld op basis van een 40-urige en niet op basis van een 24-urige werkweek. Overigens heeft appellant tegen het op dit bezwaarschrift genomen besluit
- waarin uitdrukkelijk op deze grond van bezwaar is beslist - geen rechtsmiddelen aangewend.
4.3. De omstandigheid dat naar de stelling van appellant uit de resultaten van inmiddels verricht medisch onderzoek volgt dat, bij de vaststelling dat hij per 6 augustus 2007 recht had op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, zijn klachten niet juist zijn gediagnosticeerd, levert geen nieuw feit of veranderde omstandigheid op. Dit standpunt van appellant gaat eraan voorbij dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschikt van appellant per 6 augustus 2007 met deze klachten rekening is gehouden.
4.4. Ter voorlichting van appellant wijst de Raad er op dat hetgeen appellant met zijn gronden beoogt te bewerkstelligen - de vaststelling van een hogere uitkering - niet haalbaar is. Aan appellant is een uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit is de hoogste klasse. De vaststelling van het dagloon geschiedt - ontdaan van alle nuances - op basis van het door appellant in het refertejaar verdiende loon. De ter zake geldende regelingen van wettelijke aard bieden, voor zover hier van belang, geen ruimte om bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon uit te gaan van een ander loon dan door appellant in het refertejaar is verdiend.
4.5. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
JvC