ECLI:NL:CRVB:2012:BY5473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4593 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van artikel 37 WAO bij toegenomen arbeidsongeschiktheid na vijf jaar

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de aanvraag van appellant voor een WAO-uitkering, die hij heeft ingediend na een vermeende toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant ontving sinds 21 mei 2001 een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Op 6 juli 2009 meldde hij een verslechtering van zijn gezondheid, die volgens hem sinds het najaar van 2008 was opgetreden. Het Uwv verklaarde zijn bezwaar tegen het besluit van 3 november 2009 ongegrond, waarin werd gesteld dat zijn uitkering onveranderd bleef. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, met de overweging dat artikel 37 WAO niet van toepassing was, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet aan de voorwaarden voldeed.

In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank de wet onjuist had toegepast. Hij betoogde dat artikel 37 WAO wel degelijk van toepassing was, omdat zijn aanvraag voor herziening van de uitkering was gedaan na de vijfjaarstermijn van artikel 39a WAO. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat artikel 37 niet van toepassing was. De Raad concludeerde dat het Uwv de aanvraag van appellant had moeten beoordelen onder toepassing van artikel 37, aangezien de toegenomen arbeidsongeschiktheid na de vijfjaarstermijn was gemeld.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.748,- bedroegen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 153,- aan appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om aanvragen voor herziening van uitkeringen zorgvuldig te beoordelen, vooral wanneer deze aanvragen betrekking hebben op toegenomen arbeidsongeschiktheid na een lange periode.

Uitspraak

11/4593 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de - gerectificeerde - uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2011, 10/283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A. Mulders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012 alwaar eiser is verschenen vergezeld door mr. B.H. Vader en voor het Uwv is verschenen mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft aanspraak op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), sinds 21 mei 2001 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Op 6 juli 2009 heeft appellant het Uwv op de hoogte gesteld van een verslechtering van zijn gezondheid. Desgevraagd heeft appellant gesteld dat zijn klachten sinds het najaar van 2008 zijn verslechterd.
2. Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 november 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 3 november 2009 heeft het Uwv aan appellant bericht dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering onveranderd wordt vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat anders dan appellant stelt artikel 37 van de WAO, op grond waarvan herziening van de uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid eerst plaatsvindt zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd, in deze niet van toepassing is. Artikel 37 van de WAO kan blijkens het eerste lid van dit artikel immers pas aan de orde komen als de toepasselijkheid van de artikelen 39 en 39a van de WAO is uitgesloten. Artikel 39 van de WAO ziet op de situatie waarin de arbeidsongeschiktheid toeneemt binnen vier weken na de toekenning of herziening. Artikel 39a van de WAO ziet op de situatie dat de arbeidsongeschiktheid toeneemt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de uitkering en die voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. In een dergelijk geval vindt de herziening plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Nu appellant op 11 juli 2009 heeft gemeld dat zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 september 2008 is toegenomen, heeft het Uwv dit verzoek terecht beoordeeld aan de hand van artikel 39a van de WAO. Het Uwv is gelet op de ingangsdatum van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van 1 september 2008 eveneens terecht tot de conclusie gekomen dat voor herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geen aanleiding bestaat omdat reeds vijf jaar was verstreken na de laatste herziening van de WAO-uitkering van appellant per 21 mei 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om van een eerdere datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid dan 1 september 2008 uit te gaan, nu appellant zijn stelling terzake niet met relevante bewijsstukken heeft onderbouwd.
4. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank de wet onjuist heeft toegepast. Nu appellant zich in verband met zijn per 1 september 2008, derhalve per een datum gelegen meer dan zeven jaar na de datum waarop de laatste herziening heeft plaatsgevonden, toegenomen arbeidsongeschiktheid tot het Uwv heeft gewend, had artikel 37 van de WAO door het Uwv dienen te worden toegepast. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij met ingang van 1 september 2010 aanspraak heeft op een WAO-uitkering berekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens heeft appellant gesteld aanspraak te maken op een proceskostenveroordeling ten laste van het Uwv van de door hem in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte kosten tot een bedrag voorlopig begroot op € 18.088,- . Appellant heeft gesteld aanspraak te maken op een volledige vergoeding van de door hem gemaakte kosten aangezien hij van mening is dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.
5. De Raad overweegt met betrekking tot de aangevallen uitspraak het volgende.
5.1. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat artikel 37 WAO in deze niet van toepassing is. Indien door een belanghebbende, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, een aanvraag wordt gedaan in verband met een gestelde toeneming van de mate van arbeidsongeschiktheid en deze aanvraag wordt gedaan na ommekomst van vijfjaars termijn als neergelegd in artikel 39a WAO, moet het Uwv deze aanvraag beoordelen onder toepassing van artikel 37 van de WAO.
5.2. Het Uwv heeft terecht bezien of de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
5.3. Appellant is voorafgaande aan 1 mei 2001 als gevolg van tal van urologische problemen, een bijbalontsteking, pijn onder in de buik, prostaatklachten en tevens ten gevolge van een forse psychische fixatie beperkt geacht. De verzekeringsarts is in het rapport van 29 oktober 2009 tot de conclusie gekomen dat de klachten die appellant in 2008 ondervindt niet zijn te herleiden tot de klachten als door appellant ondervonden voorafgaand aan 1 mei 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit in een rapport van 12 februari 2010 onderschreven. Uit geen van de voorhanden medische informatiebronnen blijkt dat de oorzaak van de klachten van waaruit in 2008 beperkingen voor appellant zijn voortgekomen is te herleiden tot de oorzaak van de klachten van appellant die hebben geleid tot de vaststelling van zijn beperkingen per 1 mei 2001.
5.4. Uit overweging 5.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
5.5. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
5.6. Voor het toewijzen van schadevergoeding is gelet op deze uitkomst geen plaats.
5.7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant zowel in beroep als in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.748,-. Ter uitvoering van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het Besluit proceskosten vastgesteld. In een bijlage bij dit besluit is een limitatieve opsomming gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. Voor een veroordeling tot een hoger bedrag dan het forfaitaire tarief op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht, zoals appellant heeft verzocht, is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.748,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door voorzitter T. Hoogenboom en J. Brand en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
TM