ECLI:NL:CRVB:2012:BY5461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7172 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellant, die eerder als productiemedewerker werkte en zich ziek meldde vanwege een bovenbeenfractuur en een erfelijke spierziekte, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op uitkering verleende. De rechtbank Haarlem had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de medische rapportages. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de bovenbeenfractuur was hersteld, maar dat de beperkingen door de spierziekte waren verergerd. Ondanks deze beperkingen werd appellant geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid, mits deze zittend werd verricht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere bevindingen van de verzekeringsartsen kon weerleggen.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant, gezien zijn medische situatie, in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten, en dat er voldoende vergelijkbare werkgelegenheid beschikbaar was bij andere werkgevers. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7172 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 november 2011, 10/3352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal en vergezeld door K. Manuelyan als tolk in de Turkse taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige ingebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een tweede zitting. Hierna heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker in WSW-verband bij Baanstede voor gemiddeld 20 uur per week op basis van een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Daarnaast ontving hij een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand. Op 12 november 2007 heeft hij zich ziek gemeld in verband met een bovenbeenfractuur. Tevens is al langer sprake van een erfelijke spierziekte. Op 28 februari 2009 is zijn dienstverband geëindigd.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, welke heeft vastgesteld dat de bovenbeenfractuur zich heeft hersteld, maar de beperkingen ten gevolge van de spierziekte zijn verergerd. De verzekeringsarts heeft diverse lichamelijke beperkingen aangenomen, in het bijzonder ten aanzien van de benen en de armen. Zo is appellant blijkens de voor hem opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst van 25 september 2009 sterk beperkt geacht op onder meer de aspecten staan en lopen. Verder is na psychisch onderzoek door de verzekeringsarts geconstateerd dat de stemming niet manifest somber is. Vervolgens is na arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant weer geschikt was te achten voor zijn maatgevende arbeid. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2009 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 9 november 2009 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3. In de bezwaarprocedure is appellant in aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts gehoord. Mede op basis van informatie van de huisarts, de chirurg die appellant in het verleden heeft geopereerd, en de in het kader van de WSW-indicaties opgemaakte rapportages heeft de bezwaarverzekeringsarts in essentie geen aanleiding gezien af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4. In beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat zijn psychische klachten niet zijn onderkend. Ter onderbouwing heeft hij een brief van psychiater P.C. Blom van 13 december 2010 ingebracht, waarin wordt beschreven dat appellant sinds 6 januari 2010 onder behandeling staat vanwege ernstige psychiatrische problemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop bij rapport van 10 januari 2010 (lees: 10 januari 2011) gereageerd door erop te wijzen dat een depressieve reactie van appellant op zijn spierziekte volstrekt begrijpelijk is. Dit werd al beschreven in de WSW-rapportage van 2005 en appellant heeft desondanks zijn maatgevende arbeid kunnen verrichten, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig onderzoek en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de medische rapportages van het Uwv. De verklaring van psychiater Blom levert onvoldoende aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen, aldus de rechtbank. Tot slot heeft de rechtbank appellant geschikt geacht voor de maatgevende arbeid.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij, gezien zijn medische beperkingen, niet in staat is zijn maatgevende arbeid te verrichten. Tijdens de periode waarin hij een uitkering ingevolge de Ziektewet ontving is appellant steeds ongeschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid en het Uwv heeft niet gemotiveerd waarom dat op de datum in geding anders zou zijn.
3.2. Het Uwv heeft zich, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 januari 2012, op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Blijkens dit rapport is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat niet is gebleken dat de psychische toestand van appellant is verslechterd in de periode vanaf de datum aanvang dienstverband bij Baanstede, te weten 28 februari 2007, tot de datum in geding. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige ingebracht. In dit rapport van 8 oktober 2012 waarin wordt geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn maatgevende arbeid, mits die zittend wordt verricht. Appellant kan dit werk niet meer bij zijn voormalige werkgever verrichten, aangezien dit is veranderd van zittend naar staand werk. Er is echter niet gebleken dat soortgelijk werk niet in toereikende mate voorhanden is bij andere WSW-werkgevers.
4.1. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Hij sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt toegevoegd dat de visie van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in het onder 3.2 vermelde rapport, kan worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op de medische situatie van appellant op de datum in geding.
4.2. De Raad is voorts van oordeel dat in het arbeidskundige rapport van 8 oktober 2012, in samenhang bezien met de in de aanvraag- en bezwaarfase opgemaakte arbeidskundige rapporten, inzichtelijk en overtuigend is toegelicht waarom appellant met de voor hem in acht te nemen beperkingen geschikt is te achten voor zijn maatgevende arbeid, te weten productiemedewerker sociale werkplaats, mits die zittend en in een laag tempo gedurende 20 uur per week in- en ompakwerkzaamheden verricht. Naar vaste rechtspraak van de Raad rechtvaardigt geschiktheid voor de maatmanarbeid in beginsel de veronderstelling dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, tenzij hervatting in de oude functie niet meer mogelijk is en de maatmanarbeid zo specifiek is dat soortgelijke arbeid met eenzelfde belasting en beloning bij andere werkgevers niet of nauwelijks voorhanden is. Hiervan is in het onderhavig geval geen sprake. Gezien het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 oktober 2012 is naar het oordeel van de Raad voldoende aannemelijk dat soortgelijke arbeid bij andere werkgevers in voldoende mate voorhanden is.
4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman
JL