ECLI:NL:CRVB:2012:BY5453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-894 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wajong-uitkering bij verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking van de Wajong-uitkering van appellant, die sinds 19 november 2005 een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant heeft op 1 oktober 2009 aan het Uwv doorgegeven dat hij naar Slovenië was verhuisd. Het Uwv heeft daarop de uitkering van appellant geschorst, met de mededeling dat hij zijn recht op de Wajong-uitkering verliest bij verblijf in het buitenland. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet naar Slovenië wilde verhuizen, maar dat hij daar tijdelijk verbleef vanwege financiële problemen die voortvloeiden uit de stopzetting van zijn uitkering. Hij stelde dat er zwaarwegende redenen waren voor zijn verblijf in Slovenië, waaronder medische redenen en de noodzaak van verzorging door derden.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de stopzetting van de Wajong-uitkering niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen kunnen worden aangemerkt om met behoud van de Wajong-uitkering in het buitenland te wonen. De verhuizing naar Slovenië was voornamelijk gebaseerd op de eigen keuze van appellant, zonder dat er objectieve en dwingende redenen voor waren aangetoond. Bovendien werd de stelling van appellant dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat appellant vrij was om te verhuizen en de consequenties daarvan voor zijn uitkering voor zijn rekening kwamen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder had geoordeeld dat de beëindiging van de Wajong-uitkering terecht was en dat er geen zwaarwegende redenen waren om de uitkering voort te zetten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschreven.

Uitspraak

12/894 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011, 10/3667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Houben, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2012. Namens appellant is verschenen mr. Houben. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1975, ontving sinds 19 november 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 1 oktober 2009 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat hij per 22 september 2009 voor onbepaalde tijd is vertrokken naar Slovenië en dat hij mogelijk verhuist naar het buitenland. Bij brief van 13 oktober 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 1 november 2009 geschorst. In deze brief heeft het Uwv appellant erop attent gemaakt dat hij zijn recht op een Wajong-uitkering verliest als hij in het buitenland gaat wonen. Op 20 oktober 2009 heeft appellant op een wijzigingsformulier aan het Uwv doorgegeven dat hij van 22 september 2009 tot en met 15/25 december 2009 in het buitenland verblijft. Het Uwv heeft vervolgens de schorsing van de uitkering ongedaan gemaakt en de uitkering onveranderd aan appellant uitbetaald. Op 5 maart 2010 heeft appellant op een wijzigingsformulier aan het Uwv doorgegeven dat hij per die datum is verhuisd naar Slovenië. Hij stelt dat hij genoodzaakt is om bij zijn vriendin in Slovenië te verblijven. Bij brief van 18 maart 2010 heeft het Uwv aangegeven de uitkering van appellant te schorsen in afwachting van een onderzoek of sprake is van verblijf in het buitenland op grond van het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 1 april 2010 ingetrokken. Daarbij is overwogen dat de beëindiging van de uitkering niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het Uwv heeft verwezen naar het op grond van artikel 17, zevende lid, van de Wajong vastgestelde Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Besluit). Het Uwv heeft opgemerkt dat geen sprake is van zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen.
1.3. Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit aangevoerd dat er zwaarwegende redenen zijn geweest om buiten Nederland te gaan wonen en dat het Uwv de hardheidsclausule ten onrechte niet heeft toegepast. Naar de mening van appellant bestaat er in medisch en sociaal opzicht behoefte aan verzorging door derden. Appellant heeft aangegeven dat hij rugklachten heeft waardoor hij verzorging behoeft. Appellant meent tevens dat er in Slovenië meer kansen zijn om werk te vinden. De verzekeringsarts heeft na dossierstudie in een onderzoeksverslag van 20 april 2010 aangegeven dat niet aannemelijk is dat appellant om medische reden voor verzorging afhankelijk is van derden dan wel dat appellant een medische behandeling van enige duur in het buitenland moet volgen. Op 8 juli 2010 is een hoorzitting gehouden. In een brief van 15 juli 2010 heeft de gemachtigde van appellant opgemerkt dat appellant aan het Uwv heeft doorgegeven dat hij op vakantie zou gaan en daarna zou terugkomen.
1.4. Bij besluit van 22 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Ter motivering wordt aangegeven dat de dreiging van verlies aan woonruimte niet als zwaarwegende redenen wordt aangemerkt. De keuze van appellant om in Slovenië te gaan wonen is geen gedwongen maar een persoonlijke keuze.
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij vanaf 5 maart 2010 in het buitenland is gaan wonen en dat er zwaarwegende redenen zijn om buiten Nederland te gaan wonen.
2.2. Het Uwv heeft betoogd dat er voor appellant geen enkele noodzaak was om naar Slovenië te verhuizen, zodat er geen zwaarwegende redenen zijn om de uitkering voort te zetten. Het Uwv stelt zich voorts op het standpunt dat uit de gedingstukken niet valt af te leiden dat de verhuizing naar Slovenië bevorderlijk was voor de rugklachten van appellant.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant vanwege zijn verhuizing naar Slovenië niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de door appellant gestelde gezondheidssituatie, specifiek zijn rugklachten, objectieve en dwingende gronden opleveren voor het wonen in Slovenië. Van een noodzaak tot verzorging van appellant door zijn vriendin is evenmin gebleken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet naar Slovenië wilde verhuizen maar met vakantie wilde gaan. Hij stelt dat hij uiteindelijk niet meer weg kon vanwege de financiële problemen als gevolg van het stopzetten van zijn Wajong-uitkering. Appellant heeft herhaald dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden.
Ter zitting heeft appellant een beroep gedaan op het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten liggende recht op ‘family life’.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vooropgesteld wordt dat het Uwv, gelet op de mededelingen van appellant op de onder 1.1. genoemde wijzigingsformulieren, terecht heeft aangenomen dat appellant vanaf 5 maart 2010 buiten Nederland is gaan wonen.
4.2. De Raad verenigt zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank dat de stopzetting van de Wajong-uitkering per 1 april 2010 niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden. De door appellant genoemde omstandigheden kunnen niet als ‘zwaarwegende redenen’ als bedoeld in artikel 2 van het Besluit worden aangemerkt om met behoud van een Wajong-uitkering buiten Nederland te mogen wonen. Appellant heeft zijn stelling dat de verhuizing naar Slovenië noodzakelijk was in verband met zijn rugproblemen, de afhankelijkheid van zijn vriendin dan wel het vinden van werk, niet nader onderbouwd. De verhuizing is in overwegende mate op de eigen keuze van appellant gebaseerd, zonder dat van een objectieve en dwingende noodaak daartoe is gebleken.
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat sprake is van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM. Het stond appellant immers vrij om al dan niet naar Slovenië te verhuizen. De verhuizing naar het buitenland heeft consequenties voor zijn Wajong-uitkering. Daarmee is echter niet gegeven dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het EVRM.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
TM