ECLI:NL:CRVB:2012:BY5300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3444 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Boot, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op ziekengeld (ZW-uitkering) beëindigde. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat hij onvoldoende medische onderbouwing had geleverd voor zijn claim dat hij door psychische klachten niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld. De appellant stelde dat zijn psychische klachten hem belemmerden om de bezwaartermijn van twee weken na het primaire besluit van 31 oktober 2011 in acht te nemen. Hij overhandigde medische stukken, waaronder een verklaring van zijn psychiater, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om aan te tonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om zijn belangen te behartigen en dat hij, ondanks zijn klachten, niet kon aantonen dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, aangezien hij niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de beëindiging daarvan.

Uitspraak

12/3444 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 april 2012, 12/264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nog nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk van 10 februari 1986 tot 31 maart 2009 voor 40 uur per week werkzaam als kwaliteitsmedewerker lampen bij [naam werkgever] In aansluiting hierop is hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft appellant zich per 11 januari 2011 ziek gemeld met psychische klachten. In verband daarmee is appellant twee maal gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts, te weten op 3 maart 2011 en 22 juli 2011. Vervolgens heeft op 31 oktober 2011 een telefonisch spreekuur plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan de verzekeringsarts appellant per 7 november 2011 weer volledig geschikt achtte voor zijn werk. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2011 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 7 november 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Appellant heeft bij brief van 18 november 2011, welke op 22 november 2011 door het Uwv is ontvangen, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 oktober 2011. Bij besluit van 5 december 2011 (bestreden besluit), heeft het Uwv dit bezwaar (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 31 oktober 2011 en dat beoordeeld dient te worden of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het op de weg van appellant lag om het beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding met medische stukken te onderbouwen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu appellant geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij binnen de bezwaartermijn van twee weken volgend op 31 oktober 2011 dusdanige psychische klachten had dat hij niet in staat was, eventueel met hulp, tijdig een bezwaarschrift in te dienen, het Uwv het bezwaar van appellant terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op zijn psychische klachten die ertoe hebben geleid dat hij in de Ziektewet belandde. Gedurende de bezwaartermijn was hij vanwege zijn psychische klachten nog steeds arbeidsongeschikt en vanwege deze klachten en zijn warrigheid was hij niet in staat te onderkennen gedurende welke periode de bezwaartermijn precies liep. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een brief van zijn behandelend psychiater van 15 augustus 2012 en een verzamelverslag over de contacten van de zorgverleners met appellant over de periode van 10 november 2011 tot en met 17 november 2011 overgelegd.
4.1. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.2. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van de psychiater P. Michielsen blijkt enkel dat deze arts zich op het standpunt stelt dat appellant op en na 2 april 2012 arbeidsongeschikt was. Uit deze informatie blijkt niet dat appellant binnen de bezwaartermijn van twee weken volgend op 31 oktober 2011 dusdanige psychische klachten had dat hij niet in staat was, eventueel met hulp, tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
4.3. Ook de informatie, opgenomen in het door appellant overgelegde verzamelverslag, geeft geen aanleiding om te oordelen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar geacht dient te worden. Uit deze informatie blijkt dat appellant in de periode die voor het onderhavige geschil van belang is, zelf in staat is geweest om begeleiding te regelen om meer structuur in zijn omstandigheden aan te brengen. Voorts blijkt dat appellant voor twee halve dagen per week, te weten de maandag- en donderdagochtend, vrijwilligerswerk is gaan verrichten. Nu tevens uit de gedingstukken blijkt dat appellant een aantal keer in staat is geweest om op adequate wijze zijn eigen belangen, in het kader van onderhavige zaak, te behartigen is er geen aanleiding om aan te nemen dat appellant vanwege zijn psychische klachten niet in staat is geweest om binnen de bezwaartermijn van twee weken volgend op 31 oktober 2011, tijdig een bezwaarschrift in te (laten) dienen.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
JL