ECLI:NL:CRVB:2012:BY5195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3561 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de maatman in het kader van de Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1990, die als postbezorger bij TNT-post werkte. Appellante is op 30 november 2007 uitgevallen door polsklachten na een ongeluk. Na haar uitval heeft zij kortstondig gewerkt bij T-Mobile als medewerkster klantenservice, maar viel ook daar uit wegens buikklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar in 2009 meegedeeld dat zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de maatman, de functie die als uitgangspunt dient voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, de functie van postbezorger bij TNT-post moest zijn, en niet de functie bij T-Mobile. Appellante was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de maatman inderdaad de functie van postbezorger bij TNT-post moest zijn, omdat deze functie de laatstelijk vervulde functie was ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. De Raad wees erop dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellante dat de functie bij T-Mobile als maatman moest worden genomen. De Raad benadrukte dat de hoofdregel is dat de maatman wordt vastgesteld op de laatstelijk vervulde functie, tenzij er sprake is van een niet gerealiseerde toekomstverwachting, wat in dit geval niet aan de orde was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/3561 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2011, 10/3009 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012. Namens appellante is verschenen M. Landman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren op [datum] 1990, was werkzaam als postbezorger bij TNT-post voor vier uur per week. Zij is op 30 november 2007 uitgevallen wegens polsklachten na een ongeluk. Appellante heeft vervolgens van 22 september 2008 tot 6 oktober 2008 gewerkt bij T-Mobile als medewerkster klantenservice. Voor dit werk is zij uitgevallen wegens buikklachten.
2.1. Bij besluit van 28 september 2009 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2.2. Bij besluit van 14 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2009 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet gevolgd wordt in haar standpunt dat als maatgevende arbeid niet het werk als postbezorger bij TNT-post als uitgangspunt moest worden genomen, maar haar werk als medewerkster klantenservice bij T-Mobile. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden gevonden om af te wijken van het uitgangspunt dat voor het vaststellen van de maatman moet worden uitgegaan van het werk dat werd verricht ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Het leerstuk van de ‘niet gerealiseerde toekomstverwachting’ biedt geen soelaas. Van enig concreet plan of toezegging voor een baan als medewerker klantenservice ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid is niet gebleken. Dat ruim na het intreden van de arbeidsongeschiktheid eiseres kortstondig als zodanig heeft gewerkt, biedt geen grond om af te wijken van het vermelde uitgangspunt.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar gronden herhaald. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoofdregel dat de maatman in beginsel wordt vastgesteld op laatstelijk voor het intreden van arbeidsongeschiktheid op 30 november 2007 verrichte arbeid, in dit geval niet opgaat. Zij was immers nadien werkzaam bij T-Mobile toen zij op 6 oktober 2008 uitviel, zodat de maatman moet worden vastgesteld op de door haar bij T-Mobile verrichte arbeid.
Ook al zou de hoofdregel hier wel toegepast moeten worden en er dus uitgegaan wordt van de bij TNT-verrichte arbeid, moet er een uitzondering gemaakt worden omdat er met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat appellante per einde wachttijd in andere arbeid werkzaam zou zijn.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat de maatman wordt bepaald op de functie die betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid vervulde. Een uitzondering kan gemaakt worden als sprake is van een als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet gerealiseerde toekomstverwachting. Dit betekent dat met een redelijke mate van zekerheid vaststaat een betrokkene, als hij/zij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, een hoger beloonde functie zou gaan bekleden.
4.3. In dit geval vloeit uit de hoofdregel voort dat de functie van postbezorger bij TNT-post als maatman genomen dient te worden. Er zijn geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat niet de verrichte arbeid bij de eerste uitval als maatman moet dienen maar de arbeid die verricht is tijdens de wachttijd. De uitspraken van de Raad die appellante als voorbeeld heeft gegeven, betreffen andere situaties (bijvoorbeeld een andere wet) dan de onderhavige, en leiden dan ook niet tot een ander oordeel.
4.4. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het Uwv terecht de functie postbezorger bij TNT-post als maatman heeft genomen. Er is, zoals ook door de rechtbank is overwogen, geen sprake van een niet gerealiseerde toekomstverwachting op grond waarvan van de hoofdregel afgeweken dient te worden. De Raad verwijst hieromtrent naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
5. Gelet op het hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en C.C.W. Lange en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas