ECLI:NL:CRVB:2012:BY5015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1606 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten aanvullende ziektekostenverzekering

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering. De betrokkene had op 21 januari 2010 bijzondere bijstand aangevraagd voor extra stroomkosten voor een apneu-apparaat en de kosten van een volledige aanvullende ziektekostenverzekering bij CZ voor het jaar 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen heeft op 9 maart 2010, na bezwaar, de aanvraag voor de aanvullende ziektekostenverzekering afgewezen, met als argument dat deze kosten tot de algemene kosten van het bestaan behoren en uit het reguliere inkomen moeten worden voldaan. De rechtbank heeft het besluit van het college vernietigd en bijzondere bijstand toegekend, maar het college heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van de Raad op 23 oktober 2012 heeft de appellant verklaard dat bij vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, er geen terugvordering van de reeds uitgekeerde bijzondere bijstand zal plaatsvinden. De Raad heeft overwogen dat een principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang, vooral omdat het gemeentelijk beleid inmiddels is gewijzigd. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 917,14. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2012, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

11/1606 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2011, 10/1184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 4 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.G. Kuijpers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 21 januari 2010 heeft betrokkene bijzondere bijstand aangevraagd voor extra stroomkosten voor een apneu-apparaat en de kosten voor een volledige aanvullende ziektekostenverzekering bij CZ voor het jaar 2010.
1.2. Bij besluit van 9 maart 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2010 (bestreden besluit), heeft appellant bijzondere bijstand toegekend voor de stroomkosten en de aanvraag voor wat betreft de kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering afgewezen. Appellant heeft aan de afwijzing artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) ten grondslag gelegd. Volgens appellant behoren de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering tot de algemene kosten van het bestaan, die moeten worden voldaan uit het reguliere inkomen. Appellant heeft de afwijzing voorts gebaseerd op de Nota Bijzondere Bijstand 2010 (beleidsnota), waarin is vastgelegd dat enkel bijzondere bijstand wordt verleend voor de door het college aangeboden aanvullende collectieve ziektenkostenverzekering IZA Cura.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en, zelf voorziend, met ingang van 1 februari 2010 ten laste van appellant bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 22,05 per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beleidsnota is gebaseerd op een onjuiste uitleg van artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 35, zesde lid, van de WWB. Aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of bijzondere bijstand moet worden verleend. Er is sprake van bijzondere omstandigheden vanwege te verwachten substantiële ziektekosten die op grond van een individuele aanvullende verzekering kunnen worden vergoed, terwijl die kosten niet, of in beduidend mindere mate, worden gedekt door de collectieve verzekering die door appellant wordt aangeboden.
3. Appellant heeft - kort samengevat - aangevoerd dat, buiten de toepassing van artikel 35, zesde lid, van de WWB, het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van een aanvullende verzekering in geen geval mogelijk is. Het feit dat appellant gebruik maakt van de bevoegdheid om een collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden en de premie van de aanvullende verzekering te betalen, maakt niet dat de kosten daarmee tevens als noodzakelijk in de zin van artikel 35, eerste lid, WWB kunnen worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat in het geval van vernietiging van de aangevallen uitspraak, geen terugvordering zal plaatsvinden van het inmiddels aan betrokkene reeds uitgekeerde bedrag aan bijzondere bijstand. Gelet hierop dient eerst de vraag te worden beantwoord of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271, en 9 juni 2009, LJN BJ0878, vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.3. Appellant heeft ter zitting van de Raad kenbaar gemaakt dat hij een uitspraak wenst over het onder 3 omschreven standpunt, vanwege de principiële betekenis ervan voor toekomstige gevallen. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen is een dergelijk principieel belang in zijn algemeenheid niet toereikend voor het aannemen van voldoende procesbelang. Daar komt bij dat het gemeentelijk beleid inmiddels is gewijzigd. Dit betekent dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand en € 43,14 voor reiskosten derhalve in totaal € 917,14.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 917,14;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,--,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) M. Sahin
HD