ECLI:NL:CRVB:2012:BY4741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5194 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van functionele beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die van januari 2000 tot december 2005 een uitkering ontving op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante meldde zich op 23 juni 2009 opnieuw arbeidsongeschikt, terwijl zij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Op 18 februari 2010 werd haar een WAO-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 14 april 2010 trok het Uwv deze uitkering in, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat er op 15 juni 2010 geen toename van klachten was ten opzichte van eerdere beoordelingen.

Het Uwv wijzigde later de datum van intrekking naar 23 december 2010, na een bezwaarprocedure waarin een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct had vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.

De bezwaarverzekeringsarts had de hoorzitting bijgewoond en aanvullend onderzoek gedaan. Zijn rapport werd als een deugdelijke basis beschouwd voor de functionele beperkingen van appellante. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische situatie van appellante zorgvuldig was beoordeeld en dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5194 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2011, 10/5816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend waarop door het Uwv schriftelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012. Namens appellante is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van januari 2000 tot december 2005 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Zij heeft zich per 23 juni 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld (op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet). Bij besluit van 18 februari 2010 is haar een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% na vier weken ziekte. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 15 juni 2010 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van zijn verzekeringsarts. Deze heeft vastgesteld dat er op 15 juni 2010 geen toename was van klachten en beperkingn ten opzichte van de beperkingen die waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2005 die ten grondslag lag aan de intrekking van de uitkering in 2005.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de datum van ingang van de intrekking van de uitkering gewijzigd. Daartoe heeft het Uwv in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts een gewijzigde FML heeft opgesteld en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van onderzoek door een bezwaararbeidskundige (uitgaande van deze gewijzigde FML) minder is dan 15%. Omdat verzuimd was deze mate van arbeidsgeschiktheid aan appellante aan te zeggen, heeft het Uwv besloten om de intrekking van de WAO-uitkering twee maanden en één dag na dagtekening van het bestreden besluit, te weten per 23 december 2010, te effectueren.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante juist heeft vastgesteld. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de bij berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald, inhoudende dat bij het vaststellen van haar beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Vanwege die klachten acht zij zich niet in staat tot het vervullen van de aan haar voorgehouden theoretische functies. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in hoger beroep gewezen op een beslissing van de gemeente Amsterdam van 30 augustus 2011 (waarin is vermeld dat zij in aanmerking komt voor een medische indicatie voor een woning op ten hoogste de eerste verdieping of bereikbaar met een lift) en op een verklaring van de psycholoog E.H. Ameling (waarin is haar verzoek aan de gemeente Amsterdam om een urgentieverklaring te verkrijgen voor nieuwe huisvesting is ondersteund).
3.2. Het Uwv heeft gewezen op een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het hoger beroepschrift, inhoudende dat de medische situatie van appellante in 2010 zorgvuldig is bekeken en dat haar beperkingen juist zijn vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond en heeft appellante aansluitend (kort) zelf onderzocht. Hij heeft aanvullend op zijn dossieronderzoek nadere informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog en internist. Zijn rapport bevat een samenvatting van het dossier, de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, de medische bezwaren van appellante en een verslag van de hoorzitting en een bespreking van zijn bevindingen, mede aan de hand van de gegevens die hij heeft ingewonnen en verkregen tijdens de bezwaarfase. De daaruit door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies, onder meer dat de FML op diverse onderdelen moest worden aangescherpt en aangevuld, zijn inzichtelijk. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts een deugdelijke basis vormt voor de uiteindelijk in aanmerking genomen functionele beperkingen.
4.2. De stukken die in hoger beroep door appellante zijn toegezonden over de urgentie/medische noodzaak om adequate huisvesting te verkrijgen geven geen reden het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de reactie op deze stukken op schriftelijke wijze aangegeven waarom daaruit geen extra functionele beperkingen kunnen worden afgeleid voor de datum 23 december 2010.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de aanvaarde functionele beperkingen, heeft de rechtbank ook met juistheid geoordeeld dat in de arbeidskundige rapporten voldoende is toegelicht dat de belasting (gedurende twintig uur per week) in de geselecteerde functies destijds de mogelijkheden van appellante niet te boven ging.
4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.R. Baas