ECLI:NL:CRVB:2012:BY4741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van functionele beperkingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die van januari 2000 tot december 2005 een uitkering ontving op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante meldde zich op 23 juni 2009 opnieuw arbeidsongeschikt, terwijl zij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Op 18 februari 2010 werd haar een WAO-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 14 april 2010 trok het Uwv deze uitkering in, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat er op 15 juni 2010 geen toename van klachten was ten opzichte van eerdere beoordelingen.
Het Uwv wijzigde later de datum van intrekking naar 23 december 2010, na een bezwaarprocedure waarin een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct had vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.
De bezwaarverzekeringsarts had de hoorzitting bijgewoond en aanvullend onderzoek gedaan. Zijn rapport werd als een deugdelijke basis beschouwd voor de functionele beperkingen van appellante. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische situatie van appellante zorgvuldig was beoordeeld en dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.