ECLI:NL:CRVB:2012:BY4736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering op medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A. te B. tegen de intrekking van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was vanaf 12 november 2007 in aanmerking gebracht voor de LAU, maar deze werd per 19 oktober 2008 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 35%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2012 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.H.M.M. Kusters, zijn standpunten toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen en dat de functies die hem waren toegewezen niet passend waren. Hij overhandigde rapporten van zijn medisch adviseur en een psychiater ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had. De Raad concludeerde dat de door appellant ingediende medische stukken geen nieuwe feiten opleverden die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 november 2012.

Uitspraak

10/4150 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juni 2010, 09/964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.H.M.M. Kusters, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012. Namens appellant is verschenen mr. Kusters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 12 november 2007 is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het Uwv de LAU van appellant ingetrokken met ingang van 19 oktober 2008, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 35%.
1.3. Bij besluit van 13 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 19 augustus 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - geoordeeld dat de voor appellant aangenomen beperkingen op verantwoorde wijze door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld en dat daarbij voldoende rekening is gehouden met de aard en ernst van de psychische klachten die appellant ondervindt. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de klachten van appellant op de datum in geding leidden tot zodanige objectiveerbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek dat appellant daardoor niet in staat kon worden geacht om passend werk te verrichten. Appellant moet in staat worden geacht om - met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen - de geselecteerde functies te verrichten. Niet gebleken is dat deze functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat appellant had verdiend als hij niet arbeids¬ongeschikt was geworden, geeft geen verlies aan verdienvermogen te zien.
3.1. In hoger beroep heeft appellant gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen onvoldoende aandacht hebben gekregen en tevens dat de geduide functies voor hem niet passend zijn omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant meerdere rapporten overgelegd van drs. R.M.E. Blanker, medisch adviseur, en een rapport van de psychiater W. Dominicus. Ook heeft hij financiële gegevens over de jaren 2010, 2011 en 2012 in geding gebracht.
3.2. Het Uwv heeft de reacties van de bezwaarverzekeringsarts op de door appellant ingezonden medische stukken in geding gebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Uitgaande van de inhoud van de gedingstukken waarover de rechtbank beschikte heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en berust op voldoende medische en arbeidskundige gronden.
4.2. De door appellant in hoger beroep ingezonden medische stukken maken dat niet anders. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op de door appellant ingezonden medische stukken terecht opgemerkt dat de psychiater de situatie van appellant beschrijft in 2011 en dat het oordeel van de psychiater daarmee geen betekenis kan hebben voor 19 oktober 2008, de datum in geding. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts ook opgemerkt dat de conclusies van de psychiater niet stroken met de feiten die de psychiater zelf aangeeft over de leef- en werksituatie van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn verschillende rapportages ook op overtuigende wijze uiteengezet waarom de rapporten van de medisch adviseur geen nieuwe medische feiten bevat. De Raad heeft geen aanleiding voor twijfel met betrekking tot de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is te oordelen dat hij op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten meer beperkingen ondervindt dan zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst. De door appellant ingezonden financiële gegevens over zijn verdiensten als zelfstandige zijn niet van belang voor de vraag in welke mate appellant belastbaar is. Er is geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen om te rapporteren aan de Raad.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4. Uit het overwogene bij 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas