Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2011, 10/2142 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 november 2012
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 12 mei 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven. Tevens heeft het Uwv een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoppelenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1. Appellante was laatstelijk als bedrijfsleidster werkzaam. Zij is op 14 september 2007 bevallen. Na afloop van haar bevallingsuitkering per 26 november 2007 is zij arbeidsongeschikt gebleven. Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2009 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 23 november 2009 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat appellante niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het besluit van 23 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard.
2.2. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante in beroep haar stelling, dat zij kampt met verschillende klachten en de verzekeringsarts onvoldoende beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst heeft aangenomen, niet met medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de deugdelijk gemotiveerde conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts de medische verklaringen die appellante in bezwaar heeft overgelegd bij zijn beoordeling heeft betrokken en hierop heeft gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een juiste medische grondslag.
2.3. Het Uwv heeft ter zitting te kennen gegeven dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuistheden bevat, waaronder de hoogte van het maatmanloon. Omdat het Uwv een nader arbeidskundig onderzoek nodig acht heeft de rechtbank geen mogelijkheid gezien om het geschil finaal te beslechten. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen.
3. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij op grond van haar medische klachten wel in aanmerking had behoren te komen voor een WIA-uitkering. Er is onvoldoende rekening gehouden met de combinatie van haar psychische en haar lichamelijke klachten. Appellante heeft er op gewezen dat zij voor deze klachten ook onder behandeling is. Appellante had ten tijde van de datum in geding ook al psychische problemen en het Uwv heeft deze klachten ten onrechte niet bij de boordeling betrokken. Appellante heeft de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de kosten van het geding en tot het betalen van een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde uitkering.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Appellante heeft geen informatie afkomstig van een medicus ingediend waaruit naar voren komt dat zij op 23 november 2009 meer beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, noch heeft zij informatie in het geding gebracht waaruit volgt dat zij op die datum niet volledig inzetbaar was. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.1. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 12 mei 2011 een nieuw besluit genomen en het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard
5.2. Omdat het Uwv met het nadere besluit van 12 mei 2011 niet aan het beroep van appellante tegen het bestreden besluit is tegemoet gekomen wordt dit besluit, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
5.3. Het besluit van 12 mei 2011 is gebaseerd op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 maart 2011 waarin na herberekening van het maatmanloon in verband met het bereiken door appellante van de 23-jarige leeftijd appellante ongewijzigd voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellante heeft geen gronden tegen deze herberekening ingediend, maar gesteld dat de geduide functies niet passend zijn voor haar.
5.4. De Raad is van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen per 23 november 2009 in staat moet worden geacht de drie voor haar geduide functies uit te oefenen. Afdoende is toegelicht dat er in de geduide functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Gelet op hetgeen appellante in de geduide functies moet kunnen verdienen, resteert een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%. Dat betekent dat het Uwv het bezwaar van appellante terecht opnieuw ongegrond heeft verklaard. Het beroep van appellante tegen het besluit van 12 mei 2011 wordt ongegrond verklaard.
6. Uit het overwogene bij 4.1 tot en met 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd en dat het beroep tegen het besluit van 12 mei 2011 ongegrond verklaard moet worden, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 mei 2011 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012.