ECLI:NL:CRVB:2012:BY4727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-814 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2012, betreft het een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de beslissing van het Uwv om zijn WAO-uitkering te herzien. Aanvankelijk was de uitkering vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 45 tot 55%. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben in hun rapportages voldoende gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat rekening houdt met de klachten van appellant. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv niet in twijfel trok.

De Raad heeft in zijn beoordeling de argumenten van appellant in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank overwogen. Appellant stelde dat zijn psychische en fysieke beperkingen niet goed waren meegenomen in de FML en dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter in haar rapportages voldoende onderbouwd dat appellant, ondanks zijn klachten, over mogelijkheden beschikt die hem in staat stellen om de aan de functies verbonden werkzaamheden uit te voeren. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, geschikt zijn voor appellant, en dat de door appellant ingediende rapportages in hoger beroep niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de zitting vond plaats op 7 september 2012, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. de Bie, terwijl het Uwv niet verscheen.

Uitspraak

11/814 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010, 08/3404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 8 mei 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse 80 tot 100%, met ingang van 9 juli 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nadat het bezwaar eerst bij besluit van 29 oktober 2008 door het Uwv ongegrond is verklaard, heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2009 (bestreden besluit) het bezwaar alsnog gegrond verklaard en is de uitkering met ingang van 9 juli 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard en heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2008 voldoende rekening houdt met appellants klachten. Door de bezwaarverzekeringsarts is de informatie van AMC de Meren van M.C.T. de Vries en psychiater Stolker, van 30 juni 2008, bij de oordeelsvorming betrokken en is genoegzaam gemotiveerd waarom niet wordt meegegaan in de stelling van psychiater Stolker dat appellant niet belastbaar is voor arbeid. Door de bezwaarverzekeringsarts is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, waarom er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking en waarom er geen aanleiding bestaat tot de vaststelling van fysieke beperkingen in de FML. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat de in de resultaat functiebeoordeling vermelde signaleringen - die duiden op mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant - bij de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, afdoende zijn gemotiveerd en waarom de functies passend zijn te achten voor appellant.
4.1. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat - gezien het complex aan psychische en fysieke beperkingen - het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts had moeten leiden tot het vaststellen van geen duurzaam benutbare mogelijkheden of meer beperkingen in de FML, waaronder een urenbeperking. Door de rechtbank is onvoldoende waarde gehecht aan de informatie van de behandelend sector.
Ter onderbouwing van het hoger beroep heeft appellant een rapportage van psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 24 februari 2011 en een rapportage van psycholoog drs. M. Njio van 14 juli 2010, ingediend. De functies zijn volgens appellant ongeschikt vanwege de sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud (item 1.9.5), vanwege veelvuldige storingen (item 1.9.6) en voldoen niet aan het vereiste in de toelichting van item 1.9.10: “om recidief te voorkomen zou cliënt moeten werken in een klimaat waarin hij het gevoel heeft gewaardeerd te worden weer actief in maatschappij zal gevoel van eigenwaarde vergroten.” Door de rechtbank is ten onrechte de motivering van het Uwv geaccepteerd bij item 1.9.10 dat dit wellicht beter niet in de FML had kunnen worden opgenomen.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt niet. De beoordeling van de rechtbank van het bestreden besluit is juist en de door appellant in hoger beroep ingediende rapportages en beroepsgronden kunnen niet leiden tot een ander oordeel.
5.3. Bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge heeft in de rapportage van 20 oktober 2011 een reactie gegeven op de door appellant in hoger beroep overgelegde rapportages. Ten aanzien van de situatie op de datum in geding (9 juli 2008), verwijst de bezwaarverzekeringsarts naar haar rapportage van 15 oktober 2008 en de rapportage van behandelend psychiater Stolker van 30 juni 2008 die de diagnose ongedifferenteerde somatoforme stoornis en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming (chronisch) en een GAF-score van 65 heeft vastgesteld. De rechtbank heeft terecht de motivering van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd dat de verklaring over arbeid van psychiater Stolker niet kan worden verklaard op grond van de diagnostische bevindingen. Uit het onderzoek tijdens de bezwaarprocedure en ook nu uit de overgelegde rapportages in hoger beroep is gebleken dat er geen verschil van inzicht is in de aard en achtergrond van de psychische aandoening van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 15 oktober 2008 daarnaast toegelicht dat bij de vorige beoordeling in 1998 werd aangenomen dat passief herstel (rust) is aangewezen terwijl nadien meer accent is komen te liggen op activering en werkhervatting als voorwaarde voor herstel. Uit onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts blijkt geen sprake van een ernstig psychiatrisch beeld en de GAF-score van 65 van psychiater Stolker duidt op een lichte mate van sociaal disfunctioneren. De in hoger beroep ingediende rapportages zijn drie jaar na de datum in geding tot stand gekomen en het zal appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts gezien zijn ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en de voortschrijdende dementie van zijn moeder de afgelopen jaren niet beter zijn gegaan. Zeker niet na een noodlottig ongeval in september 2011, waarna appellant volledig arbeidsongeschikt wordt geacht door het Uwv.
5.4. Ook ten aanzien van de overige klachten is geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De Raad verwijst ten aanzien van de rapportage van de neuroloog prof. dr. J. Stam van 24 juni 2009, naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 juni 2010. Ten tijde in geding zijn geen aanwijzingen voor carpaal tunnel syndroom en geen afwijkingen gevonden bij onderzoek van de lumbale wervelkolom. Het onderzoek van de neuroloog is een jaar na de datum in geding en berust volgens de bezwaarverzekeringsarts op vermoedens. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd en inzichtelijk hebben gemaakt waarom in de FML voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant.
5.5. De rechtbank heeft daarnaast terecht geoordeeld dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, gelet op de vastgestelde beperkingen van appellant in de FML, geschikt zijn te achten voor appellant. De in hoger beroep ingediende beroepsgronden ten aanzien van de items 1.9.5 en 1.9.6 kunnen niet slagen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft ten aanzien van item 1.9.5 in de rapportage van 18 april 2011 nader toegelicht dat de duur van de werkmethoden, activiteiten en de inhoud van elke taak afzonderlijk overzichtelijk moet zijn en dat de onderdelen voor zich moeten spreken. De functies zijn geschikt te achten op dit aspect omdat zij zich kenmerken door het feit dat er geen tot een minimale persoonlijke invulling of voor een beperkt deel invulling van de functie mogelijk is, de frequentie, duur en volgorde van handelingen afhankelijk is van machines, procedures en processen en de werkzaamheden voorspelbaar zijn aangezien dagelijks dezelfde deelhandelingen dienen te worden verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant op dit aspect niet wordt overschreden. In de rapportage van 6 juli 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige afdoende gemotiveerd dat de beperking van appellant ten aanzien van item 1.9.6 de geschiktheid van de functies niet in de weg staat. Dit beoordelingspunt heeft volgens de bezwaararbeidsdeskundige te maken met werksituaties waarin sprake is van externe factoren, waardoor men gedwongen wordt een taak te onderbreken of te beëindigen en zich te richten op een andere taak binnen de functie. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de functies verbonden werkzaamheden eenduidig en routinematig zijn en veelvuldige storingen en onderbrekingen niet voorkomen, zodat deze functies op dit aspect terecht geschikt zijn geacht voor appellant. De beroepsgrond van appellant dat er sprake is van een onheuse relativering door het Uwv, slaagt niet.
5.6. De rechtbank heeft ten aanzien van de toelichting bij item 1.9.10 met juistheid geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft onderbouwd dat deze toelichting het verrichten van de functies niet in de weg staat, temeer nu niet aannemelijk is geworden dat appellant in de uitoefening van de functies niet gewaardeerd zal worden of zal worden onderworpen aan een zodanig kritische beoordeling als in de functie van leraar het geval was. Verwezen wordt naar de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 mei 2008 en de bezwaarverzekeringsarts van 15 oktober 2008, 28 juni 2010 en van 12 april 2011. Uit deze rapportages komt naar voren dat appellant destijds in de functie als leraar voortdurend het object was van kritische evaluatie van leerlingen, ouders en collega’s en dat de toelichting moet worden gezien als een behoefte van appellant, maar niet als een specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid en alleen kan worden begrepen in een re-integratie kader. Dit aspect is op voorhand niet te voorspellen, wel is door andere beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren getracht om voorwaarden te scheppen die het risico op uitval vanwege onderwaardering te verminderen.
5.7. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt en deze uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en C.C.W. Lange en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas