ECLI:NL:CRVB:2012:BY4653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6111 WAO + 11/6112 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake WIA-uitkering en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de brief van 23 november 2009 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de brief enkel informatief van aard is en niet gericht op enig rechtsgevolg. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 november 2009, waarin het Uwv haar meedeelde dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op 4 februari 2010 eindigt. In dit besluit werd ook aandacht gevraagd voor re-integratiemogelijkheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze passage geen re-integratieverplichtingen voor appellante in het leven roept.

De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de brief van 23 november 2009 geen rechtsgevolg heeft en dat het Uwv appellante niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar bezwaar tegen de re-integratie. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief enkel informatief was. De Centrale Raad concludeert echter dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2012.

Uitspraak

11/6111 WAO, 11/6112 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 september 2011, 10/501 en 10/759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Wudka, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 9 november 2009 heeft verweerder aan appellante meegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 4 februari 2010 eindigt en dat zij vanaf laatstgenoemde datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Tevens is in het besluit aandacht gevraagd voor de mogelijkheden tot re-integreren. Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Appellante heeft beroep ingesteld bestreden besluit 1, stellende dat het Uwv ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard omdat het Uwv in het primaire besluit heeft gesteld dat er sprake is van een sollicitatieverplichting en in bestreden besluit 1 heeft gesteld dat er geen sprake is van een sollicitatieverplichting.
2.1. Met een brief van 23 november 2009 heeft het Uwv appellante bericht dat hetgeen haar over de periode van 4 juli 2009 tot 1 december 2009 aan nabetaling op grond van de WIA toekomt volledig aan haar is uitbetaald en niet is verrekend met hetgeen appellante nog aan het Uwv moet (terug)betalen. Bij beslissing op bezwaar van 16 april 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar niet ontvankelijk verklaard omdat de brief van 23 november 2009 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat.
2.2. Appellante heeft ook beroep tegen bestreden besluit 2 ingesteld en aangevoerd dat de brief van 23 november 2009 een verkapt en nieuw invorderingsbesluit is waartegen dus wel rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Bovendien valt op geen enkele wijze te herleiden hoe het Uwv precies aan het nog terug te betalen bedrag komt zodat nadrukkelijk sprake is van een motiveringsgebrek.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv met het besluit van 9 november 2009 geenszins heeft beoogd appellante een sollicitatieplicht of enige andere plicht in het kader van re-integratie op te leggen. De betreffende alinea is slechts informatief van aard en het Uwv heeft die alinea ten onrechte als een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aangemerkt. Het Uwv had appellante dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren in haar bezwaar tegen de re-integratie. Omdat ten aanzien van het bezwaar slechts één beslissing mogelijk is heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Het Uwv is veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken tot een bedrag van € 874,-.
3.2 Tevens heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 november 2007 (LJN: BB8078) heeft de rechtbank gesteld dat in de brief van 23 november 2009 met betrekking tot de terugvordering geen nadere beslissing is opgenomen zodat deze brief slechts als informatief kan worden aangemerkt.
4.1.In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij zich niet met de uitspraak kan verenigen omdat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het Uwv appellante niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de alinea in het besluit van 9 november 2009 niet ziet op enig rechtsgevolg, doch slechts diende tot informatie aan eiseres. Zo heeft appellante de mededeling niet opgevat. Zij mag erop vertrouwen dat mededelingen van het Uwv over re-integratie serieus zijn bedoeld en daarmee gericht op rechtsgevolg.
4.2. Appellante kan zich evenzeer niet met deze uitspraak verenigen omdat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de brief van 23 november 2009 slechts een informatief karakter zou hebben. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat er andere bedragen worden genoemd in de brief van 23 november 2009 dan in het besluit van
23 juni 2009.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
6.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de brief van 23 november 2009 gezien haar inhoud niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat die brief niet is gericht op enig rechtsgevolg. De brief heeft blijkens de bewoordingen ervan tot doel appellante te informeren over de nabetaling van haar WIA-uitkering en de gevolgen hiervan voor de nog openstaande vordering.
6.2. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de passage over de re-integratie in het besluit van 9 november 2009 geen re-integratieverplichtingen voor appellante in het leven roept en daarmee ook niet is gericht op rechtsgevolg. De rechtbank heeft op goede gronden het bezwaar van appellante betreffende de re-integratie niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van appellante slaagt niet.
7. Hetgeen onder 6.1 en 6.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.L. Rijnen