ECLI:NL:CRVB:2012:BY4485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3836 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies in WAO-beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellante, die lijdt aan hoofdpijnklachten, pijn in de benen en depressiviteit, heeft zich op 27 april 2009 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar ZW-uitkering per 6 september 2010 beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor een of meer functies die eerder in het kader van de WAO-beoordeling waren geselecteerd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Haarlem heeft in een eerdere uitspraak op 19 mei 2011 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald en betoogd dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Ze voerde aan dat haar psychische en lichamelijke klachten haar ongeschikt maken voor de geduide functies en dat de rechtbank een onafhankelijke deskundige had moeten benoemen op basis van de medische informatie die zij had ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante op 6 september 2010 niet in betekenende mate was verslechterd ten opzichte van de laatstelijk vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige, zoals appellante had verzocht. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/3836 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 mei 2011, 10/6094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 28 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. Bettink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere medische informatie ingediend. Het Uwv heeft in reactie hierop een verzekeringsgeneeskundige rapportage ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bettink. Namens het Uwv is verschenen mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als voltijdse steksteekster en daarnaast als schoonmaakster voor tien uur per week. In 2002 is appellante uitgevallen met hoofdpijnklachten, pijn in de benen en depressiviteit. Aan appellante is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke uitkering vanaf 8 februari 2008 is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarnaast ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Op 27 april 2009 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, waarna haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend. Nadat appellante is gezien door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 30 augustus 2010 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 6 september 2010 beëindigd omdat zij geschikt wordt geacht voor één of meer van de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 augustus 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Appellante is vanwege haar psychische en lichamelijke klachten niet in staat om (één van) de geduide functies te verrichten. De door appellante in beroep ingebrachte stukken van de huisarts en GGZ inGeest hadden volgens haar voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv terecht als maatstaf arbeid ten minste één van de laatstelijk in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies heeft aangemerkt.
4.3. Het Uwv heeft met een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 4 maart 2011 uiteengezet dat de door appellante in beroep overgelegde brief van 14 februari 2011 van GGZ inGeest geen nieuwe medische informatie bevat met betrekking tot haar psychische belastbaarheid. Uit de in hoger beroep overgelegde brief van 10 november 2011 van orthopedisch chirurg dr. W.G. Horstmann blijkt niet dat de daarin beschreven rechter knieklachten van appellante al aanwezig waren op de in geding zijnde datum 6 september 2010. Daarbij heeft het Uwv met de in hoger beroep ingezonden verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 oktober 2012 toegelicht dat ook als de kraakbeenschade in de rechterknie van appellante al eerder klachten zou hebben gegeven, de functie van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) nog steeds passend is. Deze functie kent namelijk nauwelijks kniebelastende aspecten.
4.4. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante op 6 september 2010 niet - of althans niet in betekenende mate - was verslechterd ten opzichte van de laatstelijk in het kader van de WAO-beoordeling vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 26 juli 2007. Ten minste één van de bij die beoordeling geselecteerde functies was voor appellante nog steeds geschikt. Er is geen aanleiding voor benoeming van een deskundige, zoals appellante heeft verzocht.
4.5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D.E.P.M. Bary
KR