ECLI:NL:CRVB:2012:BY4349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2490 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkverklaring bezwaar van appellant tegen de Universiteit Twente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van bestuur van de Universiteit Twente. Appellant was sinds 1 november 2000 voor onbepaalde tijd aangesteld als medewerker Facilitaire Dienst bij de Universiteit, gefinancierd door een subsidie van de gemeente Enschede. Na de beëindiging van deze subsidie in oktober 2009, werd zijn aanstelling per 31 december 2009 beëindigd. Vervolgens werd appellant per 1 januari 2010 opnieuw aangesteld, maar met de mededeling dat een tegemoetkoming in de loonkosten per 1 januari 2012 zou vervallen. Appellant verzocht in januari 2010 om met terugwerkende kracht een aanstelling voor onbepaalde tijd te verlenen, maar het college weigerde dit en verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 26 januari 2010 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant niet in enig rechtspositioneel belang was getroffen door de brief van 26 januari 2010, en dat deze brief niet als een besluit kon worden aangemerkt. Hierdoor was het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2490 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 maart 2011, 10/752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van bestuur van de Universiteit Twente (college)
Datum uitspraak 22 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A.M. van der Zandt hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Zandt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.F. Evers en [H.].
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was met ingang van 1 november 2000 voor onbepaalde tijd aangesteld als medewerker Facilitaire Dienst bij de Universiteit Twente (Universiteit). De financiering daarvan vond plaats door middel van een subsidie van de gemeente Enschede in het kader van de Regeling in- en doorstroombanen (RID). Nadat de gemeente in oktober 2009 had besloten om deze subsidie af te bouwen en te beëindigen, is appellants aanstelling in het kader van de RID per 31 december 2009 beëindigd. Aansluitend is appellant per 1 januari 2010 voor onbepaalde tijd aangesteld als medewerker Interne Dienst bij de universiteit. De financiering van die aanstelling vond onder andere plaats door middel van een tegemoetkoming van de gemeente Enschede in de loonkosten op grond van artikel 3.6 van de Wijzigingsverordening werk en bijstand en door middel van een eenmalige premie van € 6.000,-. Appellant is bij brief van 14 december 2009 onder andere meegedeeld dat die tegemoetkoming per 1 januari 2012 vervalt. Als er dan geen alternatieven voorhanden zijn, zou appellant vanwege het ontbreken van financiele middelen ontslag kunnen worden verleend.
1.2. Bij brief van 26 januari 2010 heeft het college aan appellant meegedeeld dat aan zijn verzoek van 15 januari 2010 om hem met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004 een aanstelling voor onbepaalde tijd te verlenen, niet tegemoet kan worden gekomen, omdat appellant sinds 1 november 2000 al een aanstelling voor onbepaalde tijd heeft. Bij het bestreden besluit van 16 juni 2010 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 26 januari 2010 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Vaststaat dat appellant vanaf 1 november 2000 al een aanstelling voor onbepaalde tijd bij de universiteit had. Daaraan doet de wijze waarop deze aanstelling is gefinancieerd niet af. Met de brief van 26 januari 2010 is appellant dus niet in enig rechtspositioneel belang getroffen. Die brief is dan ook niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat deze niet vatbaar is voor bezwaar. Dit brengt met zich mee dat het college het bezwaar van appellant tegen de brief van 26 januari 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen- Grootjans als voorzitter en K. Zeilemaker en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans
(get.) M.R. Schuurman
NK