ECLI:NL:CRVB:2012:BY4338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4390 AW + 11-4391 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag en plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van appellant, die werkzaam was als parkeercontroleur bij de gemeente Leeuwarden. Appellant had eerder een voorwaardelijk strafontslag opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim, waarbij hem was opgelegd zich gedurende de proeftijd van twee jaar te onthouden van enig plichtsverzuim. Het plichtsverzuim waar het om ging, was het te laat en ten onrechte doen van een ziekmelding, terwijl appellant in verzekering was gesteld in verband met huiselijk geweld. De Adviescommissie bezwaarschriften oordeelde dat het gedrag van appellant niet verwijtbaar was, omdat hij op advies van rechercheurs had gehandeld. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden verwierp dit en legde het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college in strijd had gehandeld met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht door een andere gedraging ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit dan het plichtsverzuim dat eerder was verweten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent plichtsverzuim en de noodzaak voor het college om zich aan de eerder vastgestelde gronden te houden bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

11/4390 AW en 11/4391 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2011, 10/410 en 10/1338, LJN BQ7698, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak 22 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Riemersma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college is meegedeeld dat geen verweerschrift wordt ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Riemersma. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat, en door mr. I.G. Zittema en [v. M.].
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam bij de gemeente Leeuwarden als parkeercontroleur. In 2005 is hij berispt wegens plichtsverzuim bestaande uit het tegen betaling als beveiligingsbeambte werkzaamheden verrichten voor een particulier beveiligingsbedrijf. Op 9 juli 2007 heeft appellant, net als andere parkeercontroleurs, een laatste dringende waarschuwing gekregen wegens het door de vingers zien van fout parkeergedrag van collega’s. Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college aan appellant voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar (tot 1 maart 2010) wegens het privé gebruik van de zakelijke mobiele telefoon voor een bedrag van € 500,-. Als voorwaarde is (onder meer) opgenomen dat appellant zich gedurende de proeftijd onthoudt van enige vorm van plichtsverzuim. Vermeld is dat hem ontslag wordt verleend indien hij zich voor het verstrijken van de proeftijd wederom schuldig maakt aan plichtsverzuim. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2. Op 31 augustus 2009 heeft appellant zich telefonisch ziek gemeld bij zijn leidinggevende. Op 2 september 2009 heeft de leidinggevende appellant gebeld en vernomen dat appellant van zondag 30 augustus 2009 tot dinsdagmiddag 1 september 2009, verdacht van het plegen van huiselijk geweld, is verhoord op het politiebureau. Nadat appellant het voornemen is meegedeeld hem strafontslag te verlenen en hij daarop zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 13 oktober 2009 het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd en appellant met onmiddellijke ingang strafontslag verleend. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2010 (bestreden besluit 1).
1.3. Ondertussen had appellant het college op 27 november 2009 verzocht terug te komen van de waarschuwing genoemd onder 1.1 en van het voorwaardelijk strafontslag. Op dat verzoek heeft het college bij besluit van 2 december 2009 afwijzend gereageerd. Die afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2010 (bestreden besluit 2).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn in bezwaar en in beroep naar voren gebrachte gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college bij bestreden besluit 2 terecht heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Aan zijn verzoek om terug te komen van de waarschuwing en het voorwaardelijk strafontslag heeft appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. De argumenten die appellant heeft genoemd, zoals dat hij niet meedeed aan het door de vingers zien van fout parkeergedrag van collega’s, had hij in een eerder stadium naar voren kunnen en moeten brengen, bijvoorbeeld door bezwaar te maken tegen het voorwaardelijk ontslag of te reageren op de waarschuwing, waartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid is geboden aan het slot van de brief van 9 juli 2007. Het college heeft dus bij zijn afwijzing van het verzoek kunnen volstaan met verwijzing naar die eerdere beslissingen. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.
4.2. Het besluit van 13 oktober 2009 betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag. Als een van de voorwaarden gold dat appellant zich onthoudt van enig plichtsverzuim. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 15 september 2011, LJN BT2637) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. In de eerste plaats moet beoordeeld worden of de gestelde voorwaarde is vervuld.
4.3. Appellant heeft zich ziek gemeld, terwijl hij werd verhoord op het politiebureau. Dit is gebeurd op advies van de verhorende politieagenten, die appellant daartoe in de gelegenheid hebben gesteld. In het besluit van 13 oktober 2009 wordt appellant verweten dat hij zich ten onrechte ziek heeft gemeld en niet de ware reden van zijn afwezigheid op 31 augustus 2009 heeft vermeld. Daarnaast heeft het college appellant verweten dat hij die ziekmelding op een te laat tijdstip en in strijd met het protocol heeft gedaan. Bestreden besluit 1 berust op het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften. De adviescommissie constateerde dat het hiervoor bedoelde gedrag in het licht van de verklaring van rechercheur [K.] niet verwijtbaar is, nu appellant zich gedurende de inverzekeringstelling heeft gehouden aan hetgeen hem werd opgedragen. De rechercheurs hadden appellant voorgehouden zich ziek te melden in plaats van de waarheid te zeggen, daar het onderzoek nog gaande was. Wel verwijtbaar acht de adviescommissie dat appellant niet, na zijn vrijlating op dinsdagmiddag, zijn werkgever onmiddellijk spontaan heeft ingelicht over de gang van zaken. Appellant heeft een telefoontje van zijn leidinggevende de volgende dag afgewacht, die hem aansprak over zijn voorgenomen bezoek aan de bedrijfsarts. Pas toen heeft appellant de waarheid verteld. Dit nalaten van het openheid van zaken geven acht de adviescommissie ernstig plichtsverzuim.
4.4. Door zich achter het advies van de adviescommissie te scharen heeft het college het aan het primaire besluit van 13 oktober 2009 ten grondslag gelegde plichtsverzuim laten vallen. Met appellant moet worden geoordeeld dat het plichtsverzuim dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd een andere gedraging betreft dan het plichtsverzuim dat hem eerder werd verweten. Daarmee heeft het college in strijd gehandeld met de in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte verplichting het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen. De tweede gedraging moet dan ook buiten beschouwing blijven.
4.5. Dat betekent dat geen plichtsverzuim valt aan te wijzen op grond waarvan tot tenuitvoerlegging van het eerder gegeven voorwaardelijk strafontslag kon worden overgegaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet dan ook voor zover die betrekking heeft op de tenuitvoerlegging worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het primaire besluit van 13 oktober 2009 wordt herroepen.
5. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. De kosten worden begroot op € 874,- in bezwaar, € 874,- in beroep en € 874,- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
19 januari 2010 ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 13 oktober 2009;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
tot een bedrag van in totaal € 377,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.622,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K. Zeilemaker en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman
NK