ECLI:NL:CRVB:2012:BY4165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-5431 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek om bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de betaling van bijstand met ingang van 1 februari 2011 was geblokkeerd, waardoor het college geen verplichting had om bijstand te betalen. Verzoekster had geen bezwaar gemaakt tegen deze blokkering en opschorting, waardoor deze besluiten als onaantastbaar worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster zich voor schadevergoeding ten gevolge van het niet of niet tijdig betalen van voorschotten tot de civiele rechter moet wenden, aangezien er geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is tegen besluiten genomen op grond van artikel 52 van de WWB.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de aanvraag van verzoekster om bijstand op 14 juli 2009 niet tijdig is behandeld, maar dat de schadevergoeding die verzoekster vordert, waarschijnlijk onder het door de rechtbank toegewezen voorschot van € 5.000,-- zal blijven. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de omstandigheden van de zaak en de huidige bijstandsverlening aan verzoekster. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

12/5431 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[A. te B. ] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland (college)
Datum uitspraak: 26 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 augustus 2012, 12/48 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Woudstra en mr. drs. J. Vonk.
OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster heeft op 14 juli 2009 een aanvraag gedaan om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze aanvraag heeft verzoekster ondertekend op 23 september 2009. Bij brief van 2 november 2009 heeft het college het nemen van een besluit verdaagd. Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college verzoekster met ingang van 1 juli 2009 tot 1 november 2009 bijstand ter voorziening in de kosten van levensonderhoud toegekend, naar de norm voor een alleenstaande. Deze bijstand is verstrekt in de vorm van een renteloze lening. Het college heeft op 25 september 2009, 9 oktober 2009, 20 november 2009 en 14 december 2009 voorschotten verleend van respectievelijk € 750,--, € 1.400,-- en tweemaal € 725,--.
1.2. Verzoekster heeft vervolgens in oktober 2009 een aanvraag gedaan voor verlenging van de Bbz-uitkering. Het college heeft die aanvraag bij besluit van 11 februari 2010 afgewezen. Vervolgens heeft verzoekster een aanvraag voor levensonderhoud als beëindigende zelfstandige in de zin van het Bbz 2004 ingediend. Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het college verzoekster bijstand ter voorziening in de kosten van levensonderhoud in de vorm van een renteloze lening toegekend met ingang van 1 november 2009 tot uiterlijk 1 november 2010. Hierbij heeft het college verzoekster de verplichting opgelegd haar bedrijfsmatige activiteiten zo spoedig mogelijk te beëindigen.
1.3. Op 22 december 2010 heeft verzoekster wederom een aanvraag gedaan om bijstand voor kosten van levensonderhoud en bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004. Deze aanvraag is bij besluit van 15 februari 2011 buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft vervolgens op 17 februari 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan. De bijstand is bij besluit van 21 maart 2011 toegekend met ingang van 1 november 2010. Het college heeft daaraan voor verzoekster de verplichting verbonden om ieder kwartaal een deugdelijke boekhouding van haar onderneming in te leveren. Het college heeft vervolgens de betaling van bijstand met ingang van 1 februari 2011 geblokkeerd wegens het ontbreken van boekhoudkundige gegevens. Bij besluit van 21 april 2011 heeft het college het recht op bijstand opgeschort met ingang van 11 april 2011. Het college heeft op 28 maart 2011 een voorschot betaald van € 1.000,-- over de maanden november 2010 tot en met januari 2011.
1.4. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van schade wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvragen, het niet tijdig verstrekken van voorschotten en het niet tijdig betalen van bijstand. Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.5. Bij besluit van 21 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen de vertraging in de afhandeling van haar aanvragen van bijstand en de betaling daarvan. Voor zover het bezwaar was gericht tegen het niet betalen van voorschotten heeft het college dit niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Bij uitspraak van 1 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster toegewezen en het college opgedragen een voorschot van € 5.000,-- aan verzoekster te betalen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot veroordeling van het college tot betaling van vergoeding van schade van € 100.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente, althans tot betaling van een voorschot ten bedrage van € 40.000,--. Verzoekster heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden ten gevolge van niet tijdig beslissen op haar aanvragen, het niet of te laat verlenen van voorschotten en het niet tijdig betalen van de toegekende bijstand. Deze schade is gelegen in incassokosten en boetes ten gevolge van schulden, gederfde inkomsten, advocaatkosten en aantasting van verzoekster in haar eer en goede naam. Verzoekster heeft in dit verband ook gewezen op haar huidige financiële problemen.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Voorschotten
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 8 maart 2011, LJN BP8145) is een beslissing over de vergoeding van de beweerdelijk geleden schade een zelfstandig schadebesluit, indien deze schade het gevolg is van een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is (materiële connexiteit). Voorts wordt eveneens volgens deze vaste rechtspraak het (hoger) beroep tegen een zelfstandig schadebesluit beoordeeld door de bestuursrechter die bevoegd is te oordelen over het (hoger) beroep tegen het schadeveroorzakende besluit (processuele connexiteit). Met betrekking tot de voorschotten is niet voldaan aan deze eis van connexiteit. Op grond van artikel 8:5 van de Awb en de bijbehorende bijlage kan immers geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen besluiten genomen op grond van artikel 52 van de WWB. Dit betekent dat verzoekster zich voor vergoeding van schade ten gevolge van het niet of niet tijdig betalen van voorschotten tot de civiele rechter zal moeten wenden.
Niet tijdig beslissen
4.4. Zoals de rechtbank heeft overwogen, zijn voor de beoordeling van het verzoek om vergoeding van schade alleen de besluiten van belang waarbij bijstand is toegekend, hiervoor genoemd onder 1.1 tot en met 1.3.
4.5. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat alleen het onder 1.1 genoemde besluit niet tijdig is genomen. De aanvraag is ingediend op 14 juli 2009. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van het Bbz 2004 gold een beslistermijn van dertien weken, zodat de beslistermijn eindigde op 13 oktober 2009. De verlenging van de termijn op 2 november 2009 heeft geen gevolg, nu de beslistermijn op dat moment al was verstreken.
4.6. Het tweede besluit, van 22 februari 2010, is gevolgd op een aanvraag van 17 februari 2010 en derhalve tijdig genomen. Gezien de afwijzing op de aanvraag van oktober 2009 bij besluit van 11 februari 2010 kan verzoekster niet worden gevolgd in haar standpunt dat voor de beslistermijn moet worden uitgegaan van deze aanvraag. Het derde besluit, van 21 maart 2011, is genomen naar aanleiding van een aanvraag van 17 februari 2011. Dat besluit moet niet, zoals verzoekster stelt, worden gezien als een besluit op haar aanvraag van 22 december 2010. Op deze aanvraag is immers het besluit van 15 februari 2011 genomen, waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld.
Te laat betalen van bijstand
4.7. Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de bij besluit van 21 maart 2011 toegekende bijstand te laat heeft betaald en aldus geen uitvoering heeft gegeven aan dit besluit. Verzoekster stelt dat het college eerst eind mei 2011 is overgegaan tot betaling. De betaling van de bijstand is met ingang van 1 februari 2011 geblokkeerd. Gedurende deze blokkering bestond er voor het college geen verplichting tot betaling van de toegekende bijstand. Vervolgens is het recht op bijstand opgeschort. Uit de stukken blijkt niet dat verzoekster is opgekomen tegen de blokkering en de opschorting, zodat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit gaat dat deze in rechte onaantastbaar zijn.
Schade
4.8. Voor de vaststelling van de schade dient aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. In artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest. Er is geen plaats voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde betaling van de bijstand beweerdelijk voortgevloeide schade zoals incassokosten en rentekosten.
4.9. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat zij is geschaad in haar goede naam wegens het niet kunnen voldoen van schulden. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te kunnen spreken van een schending van de eer en goede naam als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW.
4.10. Het voorgaande betekent voor het verzoek om vergoeding van schade van verzoekster het volgende. Het college heeft ruim twee maanden te laat beslist op de eerste aanvraag. Wel zijn eerder voorschotten verstrekt. Met betrekking tot de betaling van de bij besluit van 21 maart 2011 toegekende bijstand geldt dat geen betalingsverplichting bestond gedurende de blokkering en opschorting van de uitkering. Ook moet rekening worden gehouden met het uitgekeerde voorschot van € 1.000,--. Gelet hierop is de vergoeding van schade wegens vertraging in de betaling van bijstand gering ten opzichte van het verzoek van verzoekster. Naar alle waarschijnlijkheid zal de verschuldigde vergoeding van schade ruimschoots onder het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden toegewezen voorschot van € 5.000,-- liggen. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat dit voorschot hangende het hoger beroep niet van verzoekster wordt ingevorderd. Verder is van belang dat verzoekster momenteel een bijstandsuitkering ontvangt. Als schuldenaar heeft verzoekster de bescherming, of kan zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Over de dreigende uithuiszetting en de afsluiting van energie heeft het college ter zitting meegedeeld dat verzoekster zich tot het college kan wenden om een oplossing te zoeken, waarbij schuldsanering aan de orde kan komen. Gelet op deze omstandigheden in onderling verband bezien bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) M.R. Schuurman